Jahath, Jachat

Bijbelteksten

1 Kronieken 4:2En Reaja, de zoon van Sobal, gewon Jahath, en Jahath gewon Ahumai en Lahad; dit zijn de huisgezinnen der Zorathieten;
1 Kronieken 6:20Van Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon Jahath; zijn zoon Zimma;
1 Kronieken 6:43Den zoon van Jahath, den zoon van Gerson, den zoon van Levi.
1 Kronieken 23:10De kinderen van Simei nu waren Jahath, Zina, en Jeus, en Beria; dezen waren de kinderen van Simei; vier.
1 Kronieken 23:11En Jahath was het hoofd, en Zizza de tweede; maar Jeus en Beria hadden niet vele kinderen; daarom waren zij in het vaderlijke huis maar van een telling.
1 Kronieken 24:22Van de Jizharieten was Selomoth; van de kinderen van Selomoth was Jahath.
2 Kronieken 34:12En die mannen handelden trouwelijk in dit werk; en de bestelden over dezelve waren Jahath en Obadja, Levieten van de kinderen van Merari, mitsgaders Zacharia en Mesullam, van de kinderen der Kohathieten, om het werk voort te drijven; en die Levieten waren allen verstandig op instrumenten van muziek.

KlussenKlussen