Genesis 4:7 | Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen. |
Genesis 4:10 | En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. |
Richteren 9:8 | De bomen gingen eens heen, om een koning over zich te zalven, en zij zeiden tot den olijfboom: Wees gij koning over ons. |
1 Kronieken 16:32 | Dat de zee bruise met haar volheid, dat het veld huppele van vreugde, met al wat daarin is. |
Psalm 19:2 | De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. |
Psalm 19:3 | De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. |
Psalm 96:12 | Dat het veld huppele van vreugde met al wat er in is, dat dan al de bomen des wouds juichen. |
Psalm 114:4 | De bergen sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren. |
Psalm 114:6 | Gij bergen, dat gij opsprongt als rammen? gij heuvelen! als lammeren? |
Spreuken 1:20 | De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten; Zij verheft Haar stem op de straten. |
Spreuken 7:4 | Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend; |
Spreuken 8:1 | Roept de Wijsheid niet, en verheft [niet] de Verstandigheid Haar stem? |
Spreuken 9:13 | Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid [zelve], en weet niet met al. |
Prediker 1:5 | Ook rijst de zon op, en de zon gaat onder, en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees. |
Jesaja 5:14 | Daarom zal het graf zichzelf wijd opensperren, en zijn mond opendoen, zonder maat; opdat nederdale haar heerlijkheid, en haar menigte, met haar gedruis, en die in haar van vreugde opspringt. |
Jesaja 28:17 | En Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer, en de gerechtigheid naar het paslood; en de hagel zal de toevlucht der leugen wegvagen, en de wateren zullen de schuilplaats overlopen. |
Jesaja 55:12 | Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede voortgeleid worden; de bergen en heuvelen zullen geschal maken [met] vrolijk gezang voor uw aangezicht, en alle bomen des velds zullen de handen samenklappen. |
Ezechiel 2:6 | En gij, mensenkind! vrees niet voor hen, en vrees niet voor hun woorden, hoewel wederwilligen en doornen bij u zijn, en gij bij schorpioenen woont; vrees voor hun woorden niet, en ontzet u niet voor hun aangezicht, want zij zijn een wederspannig huis. |
Mattheus 11:19 | De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en zij zeggen: Ziet daar, een Mens, [Die] een vraat en wijnzuiper [is], een Vriend van tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van Haar kinderen. |