Johannes 4:7 | Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. |
Johannes 4:9 | Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen. |
Johannes 4:10 | Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben. |
Johannes 4:11 | De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levend water? |
Johannes 4:12 | Zijt Gij meerder dan onze vader Jakob, die ons den put gegeven heeft, en hijzelf heeft daaruit gedronken, en zijn kinderen, en zijn vee? |
Johannes 4:13 | Jezus antwoordde, en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten: |
Johannes 4:14 | Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. |
Johannes 4:15 | De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet [moet] komen, om te putten. |
Johannes 4:16 | Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man, en kom hier. |
Johannes 4:17 | De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt wel gezegd: Ik heb geen man. |
Johannes 4:18 | Want gij hebt vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt, is uw man niet; dat hebt gij met waarheid gezegd. |
Johannes 4:19 | De vrouw zeide tot Hem: Heere, ik zie, dat Gij een profeet zijt. |
Johannes 4:20 | Onze vaders hebben op deze berg aangebeden; en gijlieden zegt dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden. |
Johannes 4:21 | Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbidden. |
Johannes 4:22 | Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden. |
Johannes 4:25 | De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen. |
Johannes 4:26 | Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek. |
Johannes 4:27 | En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich, dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: Wat vraagt Gij, of: Wat spreekt Gij met haar? |
Johannes 4:28 | Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de stad en zeide tot de lieden: |
Johannes 4:29 | Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus? |