Leviticus 11:2 | Spreekt tot de kinderen Israels, zeggende: Dit is het gedierte, dat gij eten zult uit alle beesten, die op de aarde zijn. |
Deuteronomium 14:4 | Dit zijn de beesten, die gijlieden eten zult; een os, klein vee der schapen, en klein vee der geiten; |
Spreuken 12:10 | De rechtvaardige kent het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed. |
Daniel 1:8 | Daniel nu nam voor in zijn hart, dat hij zich niet zou ontreinigen met de stukken van de spijs des konings, noch met den wijn zijns dranks; daarom verzocht hij van den overste der kamerlingen, dat hij zich niet mocht ontreinigen. |