Richteren 20:33 | Toen maakten zich alle mannen van Israel op uit hun plaatsen, en schikten [den strijd] te Baal-thamar; ook brak Israels achterlage op uit haar plaats, na de ontbloting van Gibea. |
Richteren 20:34 | En tien duizend uitgelezen mannen van gans Israel kwamen van tegenover Gibea, en de strijd werd zwaar; doch zij wisten niet, dat het kwaad hen treffen zou. |
Richteren 20:36 | En de kinderen van Benjamin zagen, dat zij geslagen waren; want de mannen van Israel gaven den Benjaminieten plaats, omdat zij vertrouwden op de achterlage, die zij tegen Gibea gesteld hadden. |
Richteren 20:37 | En de achterlage haastte, en brak voorwaarts naar Gibea toe; ja, de achterlage trok recht door, en sloeg de ganse stad met de scherpte des zwaards. |
Richteren 20:43 | Zij omringden Benjamin, zij vervolgden hem, zij vertraden hem gemakkelijk, tot voor Gibea, tegen den opgang der zon. |
1 Samuel 10:26 | En Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en [van] het heir gingen met hem, welker hart God geroerd had. |
1 Samuel 11:4 | Als de boden te Gibea-sauls kwamen, zo spraken zij deze woorden voor de oren van het volk. Toen hief al het volk zijn stem op, en weende. |
1 Samuel 13:2 | Toen verkoos zich Saul drie duizend [mannen] uit Israel; en er waren bij Saul twee duizend te Michmas en op het gebergte van Beth-el, en duizend waren er bij Jonathan te Gibea-benjamins; en het overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent. |
1 Samuel 13:15 | Toen maakte zich Samuel op, en hij ging op van Gilgal naar Gibea-benjamins; en Saul telde het volk, dat bij hem gevonden werd, omtrent zeshonderd man. |
1 Samuel 13:16 | En Saul en zijn zoon Jonathan, en het volk, dat bij hen gevonden was, bleven te Gibea-benjamins; maar de Filistijnen waren te Michmas gelegerd. |
1 Samuel 14:2 | Saul nu zat aan het uiterste van Gibea onder den granatenboom, die te Migron was; en het volk, dat bij hem was, was omtrent zeshonderd man. |
1 Samuel 14:16 | Als nu de wachters van Saul te Gibea-benjamins zagen, dat, ziet, de menigte versmolt, en doorging, en geklopt werd; |
1 Samuel 15:34 | Daarna ging Samuel naar Rama; en Saul ging op naar zijn huis te Gibea-sauls. |
1 Samuel 23:19 | Toen togen de Zifieten op tot Saul naar Gibea, zeggende: Heeft zich niet David bij ons verborgen in de vestingen in het woud, op den heuvel van Hachila, die aan de rechterhand der wildernis is? |
1 Samuel 26:1 | De Zifieten nu kwamen tot Saul te Gibea, zeggende: Houdt zich David niet verborgen op den heuvel van Hachila, voor aan de wildernis? |
2 Samuel 3:30 | Alzo hebben Joab en zijn broeder Abisai Abner doodgeslagen, omdat hij hun broeder Asahel te Gibeon in den strijd gedood had. |
2 Samuel 21:6 | Laat ons zeven mannen van zijn zonen gegeven worden, dat wij hen den HEERE ophangen te Gibea Sauls, o, gij verkorene des HEEREN! En de koning zeide: Ik zal hen geven. |
2 Samuel 23:29 | Heleb, de zoon van Baena, de Netofathiet; Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins; |
1 Kronieken 11:31 | Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins; Benaja, de Pirhathoniet; |
1 Kronieken 12:3 | Het hoofd was Ahiezer, en Joas, zonen van Semaa, den Gibeathiet; daarna Jeziel en Pelet, zonen van Azmaveth, en Beracha, en Jehu, de Anathothiet. |