Leviticus 11:1 | En de HEERE sprak tot Mozes, en tot Aaron, zeggende tot hen: |
Leviticus 11:9 | Dit zult gij eten van al wat in de wateren is: al wat in de wateren, in de zeeen en in de rivieren, vinnen en schubben heeft, dat zult gij eten; |
Leviticus 11:13 | En van het gevogelte zult gij deze verfoeien, zij zullen niet gegeten worden, zij zullen een verfoeisel zijn: de arend, en de havik, en de zeearend, |
Handelingen 10:14 | Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere! want ik heb nooit gegeten iets, dat gemeen of onrein was. |
Handelingen 10:15 | En een stem [geschiedde] wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. |
Handelingen 10:28 | En hij zeide tot hen: Gij weet, hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond, dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. |