Adonai

Bijbelteksten

Genesis 18:3En hij zeide: Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij.
Jozua 7:8Och, HEERE! wat zal ik zeggen, nademaal dat Israel voor het aangezicht zijner vijanden den nek gekeerd heeft?
Ezra 10:3Laat ons dan nu een verbond maken met onzen God, dat wij al [die] vrouwen, en wat van haar geboren is, zullen doen uitgaan, naar den raad des HEEREN, en dergenen, die beven voor het gebod onzes Gods; en laat er gedaan worden naar de wet.
Nehemia 1:11Och, HEERE, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uw Naam te vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid voor het aangezicht dezes mans. Ik nu was des konings schenker.
Nehemia 4:14En ik zag toe, en maakte mij op, en zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot het overige des volks: Vreest niet voor hun aangezicht; denkt aan dien groten en vreselijken HEERE, en strijdt voor uw broederen, uw zonen en uw dochteren, uw vrouwen en uw huizen.
Job 28:28Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand.
Psalm 16:2[O mijn ziel!] gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de HEERE, mijn goedheid [raakt] niet tot U;
Psalm 44:24Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid.
Psalm 55:10Verslind hen, HEERE! deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad.
Psalm 110:1Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten.
Psalm 110:5De HEERE is aan Uw rechterhand; Hij zal koningen verslaan ten dage Zijns toorns.
Jesaja 4:4Als de Heere zal afgewassen hebben den drek der dochteren van Sion, en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit derzelver midden, door den Geest des oordeels, en door den Geest der uitbranding.
Jesaja 21:16Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Nog binnen een jaar, gelijk de jaren eens dagloners zijn, zo zal de heerlijkheid van Kedar ten ondergaan.
Klaagliederen 1:14[Nun.] Het juk mijner overtredingen is aangebonden door Zijn hand, zij zijn samengevlochten, zij zijn op mijn hals geklommen; Hij heeft mijn kracht doen vervallen; de HEERE heeft mij in [hun] handen gegeven, ik kan niet opstaan.
Daniel 1:2En de HEERE gaf Jojakim, den koning van Juda, in zijn hand, en een deel der vaten van het huis Gods; en hij bracht ze [in] het land van Sinear, [in] het huis zijns gods; en de vaten bracht hij in het schathuis zijns gods.
Daniel 9:3En ik stelde mijn aangezicht tot God, den Heere, [om Hem] te zoeken [met] het gebed, en smekingen, met vasten, en zak, en as.
Daniel 9:4Ik bad dan tot den HEERE, mijn God, en deed belijdenis, en zeide: Och Heere! Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt, dien, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden.
Daniel 9:7Bij U, o Heere! is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te deze dage; bij de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem, en geheel Israel, die nabij en die verre zijn, in al de landen, waar Gij ze henengedreven hebt, zij tegen U overtreden hebben.
Daniel 9:9Bij den Heere, onzen God, zijn de barmhartigheden en vergevingen, alhoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben.
Daniel 9:15En nu, o Heere, onze God! Die Uw volk uit Egypteland gevoerd hebt, met een sterke hand, en hebt U een Naam gemaakt, gelijk hij is te dezen dage; wij hebben gezondigd, wij zijn goddeloos geweest.

Hadderech