צור "Rots", titel voor God
de rotssteen, de rots wordt vaak als een vluchtplaats beschouwd, de plek waar men bescherming vindt (Ex. 33:21-22; Ps. 27:5; 61:3; Jes. 2:19, 21). Om die reden wordt God vaak de Rotssteen genoemd (Deut. 32:4, 15, 18, 30; 1 Sam. 2:2; 2 Sam. 22:3, 32, 47; 23:3; Ps. 18:3, 32, 47; 19:15; 28:1; 31:3; 62:3, 7-8; 71:3; 73:26; 78:35; 89:27; 92:16; 94:22; 95:1; 144:1; Jes. 17:10; 26:4; 30:29; 44:8; Hab. 1:12), terwijl de afgoden dat niet zijn (Deut. 32:31, 37).