Diakenen
διάκονος G1249 "knecht, dienaar, bediende",

Zie ook: Ambten,

Het ambt van diaken wordt al spoedig nadat de Gemeente te Jeruzalem ontstaan ingesteld (Hand 6:1-6). Zeven gelovige mannen met een goed getuigenis werden, op advies van de apostelen, gekozen om zich met de verdeling van goederen bezig te houden. Deze zeven, Stefanus, Filippus, Prochorus, Nicanor, Timon, Parmenas, Nicolaus een Jodengenoot van Antiochië, werden voor de apostelen gesteld en na gebed hen de handen opgelegd, zodat ze in dit ambt bevestigd werden.

De eisen die aan een diaken worden gesteld zijn genoemd in de eerste brief aan Timotheüs (1 Tim 3:8-13). Ook in de adressering van de brief aan Philippi worden diakenen genoemd (Filip 1:1). Ze moeten goede, evenwichtige mannen zijn die niet aan drank verslaafd zijn en ook geen oneerlijke winst willen maken. Ook worden er eisen gesteld aan hun gezin: Ze mogen maar een vrouw hebben en aan deze vrouw mag ook niets zijn aan te merken, ze mogen niet roddelen maar moeten betrouwbaar zijn.

In de rest van de Bijbel wordt over diakenen geen melding gemaakt, toch mag men ervan uitgaan dat ook in andere gemeenten diakenen werden aangesteld (zie 1 Tim 3).



Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!