Satan (Hebreeuws שָׂטָן H7854, διάβολος G1228), iemand of iets die zich als tegenstander opwerpt richting mensen of God.
In de Bijbel zien we satan zowel als tegenstander van iets of iemand, danwel als personificatie van een hemels wezen dat gevallen is.
In Genesis komt satan het eerst voor in de vorm van een slang/reptiel en Adam en Eva probeert te verleiden (Gen. 3:1ev.). In Job 1:6ev. lezen we dat hij als een engel bij God komt, terwijl in Zacharia 3:1 hij naast de Engel van de Heer staat. In Numeri 22:22 en 22:32 zien we dat satan de Engel van de Heer is en waaruit blijkt dat het niet altijd negatief hoeft te zijn.
In 1 Koningen 11:14 (Hadad) en 11:23 (Rezon) lezen we dat het mensen zijn die door God zijn aangesteld om koning Salomo dwars te zitten.
Op andere plaatsen zien we dat hij komt om iemand of een volk te verleiden. In Psalm 109:6 staat hij aan de rechterkant van de goddeloze.
In de Evangeliën komt satan voor als een hemels wezen die Jezus probeert te verleiden (Mat. 4:1ev.).
Als Jezus vertelt dat hij zal moeten lijden en sterven gaat Petrus hier tegenin, waarop Jezus hem een satanas noemt (Mat. 16:23) en waarin de oorspronkelijke betekenis van 'tegenstander' weer naar voren komt.
κατήγορος katēgoros "aanklager" (Opb. 12:10)
In het christendom zien we dat satan ook Lucifer wordt genoemd en is de benaming die in Latijnse Vulgaat voorkomt bij de passage in Jesaja 14:3–20.