Everzwijn (Sus scrofa, Hebreeuws חֲזִיר H2386, Grieks χοῖρος G5519), ook wel wild zwijn genoemd, een zoogdier uit de familie van de varkens (Suidae)..
In de Bijbel is het onderscheid tussen het wilde zwijn en het gedomesticeerde varken niet altijd even duidelijk aan te geven. Alleen uit de context kan men opmaken of het om een wild zwijn gaat.
Volgens Leviticus 11:7 blijkt dat het zwijn zal u onrein zijn (cf. Deut. 14:8). Een zwijn gold dan ook vanouds als het beeld van vuilheid (Spr. 11:22; Mat. 7:6; 2 Petr. 2:22), mede omdat het dier zich al te graag wentelt in de modder.
De psalmdichter geeft een verwijzing dat zwijnen de velden vernietigen (Ps. 80:14). Ook in de Griekse mythe over de Calydonische jacht lezen we over dit soort verwoestingen die zwijnen in velden kunnen aanbrengen en dan zelfs gevaarlijk voor mensen kunnen zijn. In Nederland zijn vele gevallen bekend dat complete (mais)velden werden verwoest, met daarbij de opmerkelijkheid dat veelal de zijkanten van deze velden niet werden aangetast zodat de zwijnen niet (vroegtijdig) werden opgemerkt (De Veluwenaar, 23 sept.2015).
In de evangeliën lezen we dat in de omgeving van Dekapolis (oostelijk van het meer van Tiberias) er zwijnen werden gehoed (Mat. 8:30; Mark. 5:12; Luk. 8:32; 15:15), we moeten hierbij denken aan tamme zwijnen of varkens. Deze bewoners waren van heidense afkomst en hielden zich niet aan de spijswetten van Mozes.
Het Hebreeuws חֲזִיר H2386 ḥăzîr is gerelateerd aan het Aram. חֲזִירָא, Ugar. ḫnzr, Arab. خِنْزِيرٌ ḫinzīr, Ethiop. ኀንዚር ḥanzīr "varken, zwijn" (E. Klein, p. 213).
Het Grieks χοῖρος G5519 choiros is traditioneel afgeleid van het Proto-Helleense *kʰóřřos, van het Proto-Indo-Europese *|ʰóryos "varken" (vandaar Proto-Albanese *darja en Albanese derr), van *|ʰer- "opgewonden zijn, borstelig" + * -yos, vanwaar *ǵʰḗr "egel" (Wiktionary, χοῖρος). Anderen zien een afleiding van ĝhoryo- "grijs" (LSJ, χοῖρος).
In de Nederlandse jachtterminologie worden everzwijnen ook wel zwartjassen, zwartkielen of zwartwild genoemd. Volwassen mannetjes worden keilers of beren genoemd, terwijl de vrouwtjes zeugen of baggen heten. De biggetjes worden frislingen genoemd, in het tweede jaar worden ze overlopers genoemd. Een rotte of rot is een in een groep levende zwijnen.
Volgens de mythe had koning Oineus, de koning van Calydon, tijdens een feest vergeten Artemis uit te nodigen. Als straf zond Artemis een everzwijn, dat de grootte had van een stier, en verwoestte de wijnbergen, de bossen, de korenvelden, naast dat die het vee doodde en de bewoners van de streek dwong om binnen de muren van de stad te blijven. Om het zwijn te doden organiseerde Meleagros de Calydonische jacht, waarbij de jageres Atalanta het dier als eerste wist te verwonden. Echter anderen van het jachtgezelschap, zoals Ankaios, werden gedood. Uiteindelijk slaagde Meleagros erin het everzwijn dodelijk te verwonden (Ovidius, Metamorphoses 8.284–299).
Dat deze dieren werden verafschuwd door de Joden blijkt uit één van de anekdotes dat in de begintijd van de kibbutzim varkens werden gehouden, echter omdat dit niet mocht noemde men ze "zebra's".
Bekend is ook het korte verhaal van Edgar Allan Poe "Een verhaal uit Jeruzalem" waar religieuze Joden ten tijde van de belegering door de Romeinen een deal met de belegeraars hadden gesloten om een ram te kopen voor de offerdienst, die toch vooral doorgang moest blijven vinden. Nadat ze een mand met zilveren shekels hadden laten zakken, werd door de Romeinen een dier in de mand gestopt welke de religieuze Joden weer naar boven takelden. Pas toen de mand nog slechts enige tientallen centimeters van de voeten van hen verwijderd waren, verried een laag gegrom de aanwezigheid van een buitengewoon groot varken. Van schrik lieten ze het touw los en terwijl het vrijgekomen gemeste varken hals over kop te midden van de Romeinen terechtkwam, riepen ze: 'Het is het vlees waarvan we de naam niet over onze lippen kunnen krijgen.'
Aangemaakt 9 juni 2006, laatst bijgewerkt 13 september 2023