De katachtigen (Felidae) vormen een familie van sterk gespecialiseerde landroofdieren.
In de Bijbel worden een tweetal katachtigen genoemd, de Perzische of Aziatische leeuw (Panthera leo persica) en de Panter (Panthera pardus) waarvan er twee variëteiten voorkomen in Israël. De kleine Panthera pardus nimr met een gewicht van 32 kg (de vrouwtjes 23-25 kg) komt voor in de Negev en de Judea woestijn. Zijn grotere broer, de Panthera pardus tulliana met een gewicht van 80 kg en in Galilea voorkomt.
Een mogelijke derde is de צִיִּי H6728 waarmee misschien de woestijnkat (Felis margarita) wordt bedoeld (Jes. 13:21, 23:13, 34:14; Jer. 50:39). Bochart merkt op bij Jes. 34:14 "The wild beasts of the desert - ציים tsiyim, the mountain cats" (Bochart, Hierozoicon. ii. 831). Volgens Klein is volgens sommigen het woord gerelateerd aan het Arab. dayuwan (E. Klein, p. 545), terwijl de Aramese Targoem het vertaald als חתולין chatulin "kat". Zeer waarschijnlijk gaat het hier om de woestijnkat (Felis margarita), die ook nu nog sporadisch in het wild voorkomt in Israël. B. Yanowsky daarentegen stelt dat de siyyim duidelijk demonische wezens (van de woestijn / dor land) zijn (K. v. Toorn, p. 897-898).
De huiskat zoals wij die kennen komt niet voor in de Bijbel, wel in een apocrief boek: "Rondom hun lichaam en hoofdfladderen vleermuizen, zwaluwen en andere vogels; zelfs αίλουρος katten gaan erop zitten" (Baruch 6:21, WV77 vertaling). In deze tekst worden ze geassocieerd met de heidense goden van Babylon.
De term αίλουρος "(wilde) kat" komt ook voor in seculiere bronnen (Herodotus, The Histories, 2.66; Aristophanes, Acharnians, 879) Bij opgravingen in Pompeii zijn zowel de restanten van katten gevonden, als mozaïeken met afbeeldingen van het dier.
Aangemaakt 16 juli 2017