Malchus (Grieks Μάλχος G3124), persoon in de Bijbel.
Persoon die aanwezig was bij de arrestatie van Jezus. Petrus sloeg zijn rechteroor eraf, welke vervolgens door Jezus weer werd genezen (Joh. 18:10; Mat. 26:51; Mark. 14:47; Luk. 22:50). Hij wordt alleen in het Evangelie van Johannes bij name genoemd, waarbij opvallend is dat iets verderop in het hoofdstuk een familielid wordt genoemd (Joh. 18:26) die Petrus erop wijst dat die bij de gevangenneming aanwezig was en waarop Petrus ontkennend antwoord.
Malchus mal'-kus (Malchos, van melekh, i.e. "koning");
In het Nederlands spraakgebruik wordt serviesgoed zonder een, of met gebroken, oor een 'malchus' genoemd (Onze Taal, Vol. 65 p. 155).
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!