De markt (Hebreeuws עִזָּבוֹן H5801, Grieks ἀγορά G58), is een plek waar handel wordt gedreven.
In Bijbelse tijden werd met name op markten de handel verkocht. Dit kon zowel een plein zijn als in een straat. Sommige waren bekend en hadden eigen namen zoals de Appiusmarkt (Hand. 28:15). Winkels zoals we die nu kennen bestonden toen nog niet en het waren dan ook meer een verzameling van ventplekken waar handel werd gedreven (Jes. 23:3). Dit kon specerijen zijn (Ezech. 27:19, 22), maar ook paarden (Ezech. 27:14), metalen (Ezech. 27:12) of kostbare goederen (Ezech. 27:16, 22, 33). Het was hier waar ook de loonwerkers zich verhuurden (Mat. 20:3) en de kinderen speelden (Mat. 11:16; Luk. 7:32). Het was een uitgaansgelegenheid (Mat. 23:7).
Waar handel wordt gedreven zijn ook dieven (Hand. 17:5).
In het Ivriet wordt een markt een שׁוּק suq genoemd en is afgeleid van het Akkadisch sūqu "straat" en we ook tegenkomen in leenwoorden van andere Semitische talen zoals het Arab. sūq "bazaar", Ethiop. sakat, sakōt, en Armeens shukai "markt".
Aangemaakt 22 november 2009