Een vloek of vervloeking in de betekenis van "onheilsbezwering" is een meestal geritualiseerd gebaar of gezegde met de bedoeling een persoon of een plaats kwaad te berokkenen. Motieven daarbij zijn woede of een verlangen om te straffen of om zich te wreken.
Soms wordt het woord "(ver)vloeken" niet gebruikt maar ברך "zegenen" in de betekenis van "vloeken" (cf. 1 Kon. 21:10, 13, Job 1:5, 11; 2:9). Een zelfde iets is de Birkat HaMinim בִּרְכַּת הַמִּינִים 'zegening betreffende de ketters', de twaalfde zegeningen van de Amidah (het Shmoneh Esreh gebed), volgens een Palestijnse siddur in de Cairo Genizah is deze:
Laat er voor de afvalligen geen hoop zijn. En laat de arrogante regering snel ontworteld worden in onze dagen. Laat de noẓerim en de minim in een moment worden vernietigd. En laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens en niet samen worden gegraveerd met die van de rechtvaardigen. Gezegend zijt Gij, o Heer, die vernederd de arrogante. (S. Schechter, "Genizah Specimens", JQR, 10 (1898), p. 657)
Job vervloekt zijn geboortedag (Job 3:1-19) evenals Jeremia (Jer. 20:14-18).
Vaak zijn dit soort zelfvervloekingen in de vorm van een formule: וְכֹה יֹסִיף…כֹּה יַעֲשֶׂה wĕkō yōsîp ... kō yaʿăśe “Mag hij alzo doen … en mag hij zelf meer doen dat…!”). Hierbij valt op dat de vervloeking volledig duidelijk is, maar niet wordt uitgesproken (GKC 472 §149.d; BDB 462 s.v. כֹּה 1.b). "Zo moge God doen ... alleen de dood zal scheiding maken tussen mij en u" (Ruth 1:16-17); "God mag zó en nog veel erger met mij doen. Voorzeker, Jonathan, jij moet zeker sterven" (1 Sam. 14:44; zie ook 1 Sam. 3:17; 20:13; 25:22; 2 Sam. 3:9,35; 19:13; 1 Kon. 2:23; 2 Kon. 6:31).
Op basis van Ex. 22:28 "U mag de rechters niet vervloeken, en de leiders van uw volk mag u niet verwensen" was dit verboden. In 1 Kon. 21:10, 13 zien we dat dit Naboth ten laste wordt gelegd. Ook in Jes. 8:21 zien we hier melding van. Terwijl in Hand. 23:5 Paulus hierop wordt gewezen omdat ze vonden dat zijn scherpe reactie op het wangedrag van de hogepriester van dien aard was.
In 1 Corinthiërs 16:22 wordt de vervloeking anathema maran atha "die zij vervloekt; [die is] gebracht onder de ban!".
Aangemaakt 17 augustus 2017
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!