Een snor (Hebreeuws שָׂפָם H8222) is haargroei tussen neus en bovenlip.
Melaatsen moesten die bedekken (Lev. 13:45), terwijl anderen dat juist niet mochten (Ezech. 24:17, 22). Van Mefiboseth wordt gezegd dat hij hem niet netjes bijhield (2 Sam. 19:24). Verder lezen we in Micha 3:7 dat waarzeggers hun snor bedekken als God over hen oordeelt.
Aangemaakt 30 september 2015
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!