Akra, Acra

Akra, of Acra, in Jeruzalem, de dwangburcht die de Seleukidische koning Antiochos IV Epifanes in de lente van 167 v.C. liet bouwen.

De context: het was onrustig in Judea. De hogepriesterlijke familie der Honiaden had niet langer het alleenrecht op de macht, maar moest andere families naast zich dulden, zoals de Simoniden en de puissant rijke Tobiaden. De tegenstellingen kregen extra betekenis doordat deze families politieke affiliaties hadden met de Hellenistische vorstenhuizen in Egypte en Syrië. Bovendien was er onenigheid over de zuiverheid van de cultus, zoals gedocumenteerd in de Tempelrol, een van de allerbelangrijkste (en oudste) Dode Zee-rollen. Kortom, het smeulde.

In 169 had het Ptolemaïsche Egypte de oorlog verklaard aan het Seleukidische Syrië, en de Seleukidische koning Antiochos IV Epifanes was – de aanval is immers de beste verdediging – door de Sinaï opgerukt naar Egypte, dat hij had geplunderd. In 168 herhaalde hij dat en dit keer intervenieerde Rome, dat Antiochos voorhield dat het niet wilde dat de twee oostelijke rijken één vorst zouden hebben. Antiochos trok zijn troepen terug: hij had – zoals zijn recente biograaf Mittag in een prachtig boek aantoont – al zijn oorlogsdoelen bereikt en Egypte zó grondig geplunderd dat hij er een munthervorming mee kon bekostigen.

Op dit moment sloeg de vlam in de pan. In Judea deed het gerucht de ronde dat Antiochos in Egypte om het leven was gekomen, en dit vormde voor een afgezette hogepriester de aanleiding zich gewapenderhand toegang te verschaffen tot Jeruzalem. Het liep uit op niets, maar Antiochos begreep dat Jeruzalem zwak was en plaatste een deel van het uit Egypte teruggekeerde leger in Jeruzalem. De soldaten bouwden het nu opgegraven fort, de Akra.

De locatie is altijd ongeveer bekend geweest: in de buurt van de huidige Al-Aksa-moskee. Vanuit deze plaats kon het garnizoen namelijk zowel het tempelcomplex als de stad en haar bewoners in de gaten houden.

Het was een steen des aanstoots. De Joden kwamen in opstand en omdat er religieuze motieven waren, herorganiseerde Antiochos de cultus, wat de opstand nog erger maakte. De Joodse leider Judas de Makkabeeër boekte aanzienlijke successen, waarvan een van de toenmalige auteurs vol verbazing constateert dat engelen Judas moesten adviseren. Iets aardser was het advies van de hogepriester aan zijn koning: hij suggereerde het herstel van de cultus in de oude vorm. En zo gebeurde. De joden gedenken deze “tempelreiniging” nog ieder jaar met chanoeka.

De Seleukidische soldaten bleven nog in de Akra en de opstandelingen probeerden hen te verdrijven. Een belegering van de burcht leidde echter tot een grote Seleukidische interventie (in 163/162), die het einde betekende van de opstand en de rebellenleiders, Judas en zijn broers, volkomen marginaliseerde. Banditisme en een privé-oorlog tegen Madaba (in Jordanië) was alles wat hun restte.

Tien jaar later kwam de grote ommekeer. Er was burgeroorlog in het Seleukidische Rijk en de opstandeling Balas zag in het privéleger van Judas’ broer Jonathan een nuttige bondgenoot. Hij gaf hem het hogepriesterschap en in ruil steunde Jonathan Balas, die inderdaad koning werd. De Joodse leider was enkele jaren opnieuw “king maker”, toen hij Demetrios II hielp zijn macht te vestigen.

Het succes lijkt de nieuwe hogepriester – overigens de geadresseerde van de beroemde Dode Zee-rol die bekendstaat als Enige Werken der Wet – daarop naar het hoofd te zijn gestegen, want hij begon, toen hij in het najaar van 144 de kans kreeg, de Akra te belegeren. Dat ging Demetrios te ver en het kwam tot gevechten tussen de twee voormalige bondgenoten, die werden gestaakt toen de koning zich in het noorden te weer moest stellen tegen andere tegenstanders.

Nu was het de beurt van die tegenstanders om de Akra in Jeruzalem te ontzetten, en ze hadden enig succes: Jonathan sneuvelde. Zijn broer Simon dwong zijn vijanden echter tot de terugtocht en sloot vervolgens vrede met Demetrios. In de winter van 143/142 erkende deze niet alleen Simon als hogepriester, maar verklaarde hij ook af te zullen zien van belastingen. In feite was Judea onafhankelijk en was er voor het eerst in vier-en-halve eeuw een zelfstandige Joodse staat.

Al deze tijd, vanaf het najaar van 144, was de Akra belegerd. Het tekent de professionaliteit van het garnizoen dat het pas in 140 capituleerde. De burcht werd gesloopt. Archeologen hebben er al langer naar gezocht en u zult in mijn boek Israël verdeeld zien dat ik me bij het schrijven liet overtuigen door de argumenten dat de burcht in het zuidoosten van het Tempelbergterras moet hebben gestaan, maar het lijkt nu het zuidwesten te zijn geweest (hier om precies te zijn). Ik ben erg benieuwd hoe dit verder gaat, want dit is een echt leuke vondst.

De basis van dit artikel is overgenomen van Jona Lendering "De Akra in Jeruzalem" (7 nov. 2015)

Inhoud


Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!