Joachim (Hebreeuws יְהוֹיָקִים Yəhôyāqîm, Grieks Ἰωακείμ Iōākeím) en Anna (Hebreeuws חַנָּה H2584 Ḥannāh) zijn volgens de legende de ouders van Maria en de grootouders van Jezus. De allereerste vermelding van de ouders van Maria vinden we in het Proto-evangelie van Jakobus (ca. 145 n.C.; hfd. 1-8:2):
Joachim en Anna, een welgesteld, vroom, maar kinderloos echtpaar, ondervinden de schande van de kinderloosheid. Joachim krijgt het verwijt van zijn kinderloosheid te horen in de tempel. Zijn offer wordt daarom geweigerd. Hij vlucht vanwege die schande de woestijn in. Tegelijkertijd krijgt Anna hetzelfde verwijt van haar dienares. Zij gaat haar tuin in, klaagt tot God over haar weduwschap, want zij denkt dat haar man dood is, en klaagt over haar kinderloosheid. Een engel komt haar zeggen dat God haar klacht heeft gehoord en dat zij in verwachting is. Anna belooft het kind aan God te wijden. Joachim wordt op hetzelfde moment in de woestijn op de hoogte gesteld van de zwangerschap van zijn vrouw en keert terug naar huis. Zij ontmoeten elkaar bij de (Gouden) Poort in Jeruzalem en omhelzen elkaar. Anna krijgt een dochter en noemt haar Maria. Als Maria zes maanden oud is en de eerste stapjes zet, maakt Anna thuis een heiligdom opdat het kind op geen enkele manier bezoedeld zou worden. Joachim geeft voor heel het volk een groot feest als Maria een jaar oud is. Op haar derde jaar wordt Maria, net zoals de profeet Samuel, naar de tempel gebracht en zonder om te kijken gaat zij de treden van het tempelaltaar op, waar zij de rest van haar jeugd doorbrengt en gevoed wordt door engelen.
Het verhaal van Anna en Joachim wordt later uitgebreider verteld in de 'Legenda Aurea' de Gouden Legende van Jacobus de Voragine (ca. 1230-ca. 1298).
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!