Messias (Hebreeuws מָשִׁיחַ H4899, Aramees משיחא, Grieks Χριστός G5547), Christus, de gezalfde.
Aan het begin van Mattheüs wordt de genealogie van Jezus Christus genoemd (Mat. 1:1), waarbij de nadruk op Christus, ligt. In het Lukas evangelie zeggen niet alleen de engelen dat Jezus de Christus is (Luk. 2:11), maar ook de demonen (Luk. 4:41).
In de synagoge leest Jezus uit Jesaja "De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om aan armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen wie gebroken van hart zijn, om aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen, om verslagenen weg te zenden in vrijheid, om het jaar van het welbehagen van de Heere te prediken." (Luk. 4:18-19; cf. Jes. 61:1), waaruit blijkt dat God zelf Jezus heeft gezalfd en daarom Jezus de titel Gezalfde heeft.
Oudtestamentische teksten als Psalm 45:8 worden vaak ook aangehaald dat God zelf de Messias heeft gezalfd.
Messias, Hebreeuws מָשִׁיחַ H4899, Aramees משיחא, betekent letterlijk 'de gezalfde'. In de LXX is in alle gevallen het overgezet met Χριστός G5547. In het Nieuwe Testament is alleen in Johannes 1:41 en 4:25 overgezet als Μεσσίας G3323.
Christus, van het Latijn Christus, van het Grieks Χριστός G5547 (WNT, lemma Christus; Etymologiebank.nl, lemma Christus). Kerst, bijvorm van Christ, Krist, mnl. Crist in de betekenis van Christus (WNT, lemma Kerst; J. Vercoullie, Beknopt Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, p. 161). Het woord komt oorspr. alleen voor in samenstellingen, zoals kerstdag, kerstnacht en kerstmis. Hierin is het eerste lid de eigennaam Kerst, de in het Middelnederlands ontstane naam voor ‘Christus’: mnl. ihesus kerst ‘Jezus Christus’ [1265–70; VMNW] (Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, lemma kerst). Zie verder Kerstmis.
Aangemaakt 14 september 2018, laatst gewijzigd 10 januari 2021