Zoon
ἔκγονον G1549 "kleinkinderen, zoon, dochter, kinderen, nakomeling", υἱός G5207 "zoon, afstammeling", בֵּן H1121 "zoon, Torah: bezorger, vreemde, veulen, kalf, kind, kleinkind, zonen, kleinkinderen", בֵּן H1123 "zoon, kind, ballingen, kinderen, jong, zonen, gevankelijk weggevoerden, Israelieten", בַּר H1247 "zoon, mensenzoon, oud", בַּר H1248 "zoon",

Zie ook: Huisgezin, zonen Gods,

Mannelijk kind van ouders.


Terminologie

De Hebreeuwse betekenis van בֵּן H1121 is meer dan alleen "zoon". Zo kan het ook de betekenis hebben van "afstammeling" (vaak vertaald met "kinderen"), zoals "de afstammelingen van Israël" (Ex. 19:1; Hos. 1:10; Ob. 1:20), "afstammelingen van Ammon" (Dan. 11:41). Of meer algemeen "kinderen van de Mens" (Ezech. 21:12; 23:2), "kinderen van God(en)" (Gen.6:2, 4; Job 1:6; → zonen Gods), "kinderen van duiven" (Lev. 15:14). Ook voor abstracte zaken wordt het gebruikt, bv. "de zoon van de maand" (Num. 3:22), waarmee alles van een maand oud wordt bedoeld.


Aangemaakt 27 mei 2017


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!