zonen Gods

Zie ook: Artikelen Blog, Elohim, Engelen, Zoon,

Zonen Gods of zonen der goden (Hebreeuws בְנֵי־הָֽאֱלֹהִים H1121 H430), een soort hemelse wezens.

Inhoud

Bijbel

Er zijn in de loop van de tijd verschillende interpretaties van Genesis 6:2 en 4 gegeven. Men heeft de vertaling "Gods zonen" uitgelegd als een aanduiding van menselijke wezens (zoals: de afstammelingen van Seth, de nakomelingen van de gelovige voorouders of vooraanstaande leidinggevende figuren uit de oertijd). Echter deze theorieën gaan in veel gevallen ervan uit dat deze gelijk zijn aan de Nefilim die in vers 4 worden genoemd. Terwijl uit dit vers niet direct opgemaakt kan worden of het om dezelfde personen/wezens gaat. Ook zijn deze theorieën pas in de 2de eeuw n.C. voor het eerst opgekomen. Daarvoor was het altijd een benaming van engelen.

Oude Testament

Naast Genesis 6:2 en 4 komt de term "zonen van goden" ook op andere plaatsen voor in het Oude Testament (Job 1:6; 2:1; Ps. 29:1; mogelijk Ps. 89:7 ḇənê ’ēlîm "zonen der sterken") en heeft dan altijd betrekking op hemelse wezens (cf. LXX Job 1:6; 2:1 οἱ ἄγγελοι τοῦ θεοῦ "de engelen van God"). In Daniel 3:25 wordt het Aramese equivalent בַר־אֱלָהִֽין ḇar-’ĕlâîn gebruikt voor een engel (cf. LXX ἄγγελος δὲ κυρίου). In Job 38:7 is er een parallel met de morgensterren (cf. Jes. 14:13). In de Dode Zee-rol 4QDeutj en enkele manuscripten van de LXX wordt in plaats van de "kinderen Israëls" (Deut. 32:8) de frase "zonen Gods" gebruikt. Terwijl in 4QDeutq "engelen Gods" wordt gebruikt. In Genesis 6:4 worden ze in verband gebracht met de nefilim, waarbij niet geheel duidelijk is of deze hun nageslacht zijn of dat ze het zelf zijn.

Het Hebreeuws בְנֵי (van בֵּן H1121) kan ook slaan op een groep (Joel 3:6; Am. 9:7) of categorie (Ps. 72:4) van bv. dieren (Lev. 12:6; Ps. 147:9). Zo zien we in Psalm 82:6 dat de בְנֵ֖י עֶלְיֹ֣ון H1121 H5945 slaan op de goden אֱלֹהִים H430 (cf. vs. 1). Het is dan ook onmogelijk om de betekenis te verengen tot alleen "zoon". Er is dan ook om die reden geen vergelijking met Hebreeën 1:5 waar God zegt "Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb ik u gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?" of andere Nieuwtestamentische teksten omdat het daar in een totaal andere context staat.

De meeste uitleggers stellen tegenwoordig op grond van bovengenoemde Bijbelse gegevens en gegevens uit de literatuur van omliggende landen dat met de bĕnê-hāʾĕlōhîm wezens worden bedoeld die behoren tot de categorie van de goden, ie. engelen of demonen. Uitleggers die dit niet doen baseren zich op de theorieën van de latere kerkvaders.

Naast de term בְנֵי־הָֽאֱלֹהִים "zonen Gods" komt ook, als aanduiding voor het volk Israël, de term בְּנֵ֥י אֵֽל־חָֽי "zonen van de levende God" (Hos. 1:10) voor. Hierbij valt op dat "God" in enkelvoud is in tegenstelling tot de andere term.

Nieuwe Testament

Een mogelijke (indirecte) verwijzing naar de "zonen Gods" in Genesis 6:2, 4 vinden we terug in 1 Petrus 3:19, waar wordt gesproken over "den geesten, die in de gevangenis [zijn]". Omdat bij πνευμασιν 'geesten' geen kwalificatie staat wie die geesten zijn, verwijst het in de meeste gevallen naar bovennatuurlijke (al dan niet kwaadwillende) wezens (cf. Mat. 8:16; Luk. 10:20; 11:26) en zal dat ook hier het geval zijn.

Verder wordt in het Nieuwe Testament een paar keer gesproken over "kinderen [of zonen] Gods" (Luk. 20:36; Joh. 1:12; 11:52; Rom. 8:14, 16, 19, 21; 9:8; Gal. 3:26; Fil. 2:15; 1 Joh. 3:1-2, 10; 5:2), maar hier gaat het om mensen die tot geloof zijn gekomen, terwijl in de Oudtestamentische passages hier geen sprake van is omdat deze "zonen Gods" bij God (in de hemel) konden komen om daar te vergaderen (Job 1:6) of zelfs mensen te hulp konden schieten (Dan. 3:25). Een ander essentieel verschil is dat in het Griekse Nieuwe Testament altijd over God in het enkelvoud wordt gesproken, terwijl in het Oude Testament het altijd gaat om het meervoud "goden".


Terminologie

De בְנֵי־הָֽאֱלֹהִים bĕnê-hāʾĕlōhîm "zonen van God" of "zonen van de goden", afhankelijk of mijn Elohim wil aanduiden specifiek voor God of meer algemeen voor goden of hemelse wezens (E. Klein, p. 29). In het Aramees komt de term בַר־אֱלָהִֽין ḇar-’ĕlâîn "zoon van de goden" (Dan. 3:25) voor als aanduiding voor een engel (cf. vs. 28).

In diverse Semitische talen komt de term "zonen Gods" ook voor en is een verdere aanwijzing wie hiermee worden bedoeld. In het Ugaritisch komt de term bn il voor en uit KTU² 1.40 blijkt dat er de goden mee worden bedoeld. Verdere bevestiging vinden we in KTU² 1.65 waar het driemaal wordt gebruikt: il bn il "El, de zonen van El", dr bn il "de cirkel van de zonen van El" en mphrt bn il "alle zonen van El" (K. v. Toorn, p. 795). Hierbij kan 'El' ook worden vertaald met God. De frase bn ilm "zonen van de goden" komt diverse malen voor in de Ugaritische literatuur (Marvin H. Pope, El in the Ugaritic texts, p. 49), terwijl ook de frase phr bn ilm "de vergadering van de zonen Gods" meermalen is gevonden (TDOT; Marvin H. Pope, A Divine Banquet at Ugarit). De term bn ʾlm "zonen van El" komt ook voor op het Foenicische Arslan Tash Amulet No. 1 (Chuck Haberl, Arslan Tash Amulet No. 1 (AT1)) in de betekenis van hemelse wezens.

In de Dode Zee-rollen worden de bĕnê-hāʾĕlōhîm geïdentificeerd als engelen (1Q20, 4Q180, 4Q265-273).


Apocrief

In het eerste apocriefe boek van Henoch (200–150 v.C.) worden ze engelen genoemd en worden tevens de namen van de leiders van deze engelen gegeven: "En dit zijn de namen van hun leiders: Semjeza, hun leider, Areklba, Rameël, Kokablel, Tamlel, Ramlel, Danel, Ezekweël, Barekwijal, Azazel, Armaros, Baterel, Ananel, Zakwiël, Samzepeël, Saterel, Turel, Jomjael, Sariël. Dit zijn hun oversten van tien." (1 Henoch 6:7-8). Los van het feit dat deze namen later erbij zijn verzonnen, geeft het wel aan dat ook in die periode men ervan uitging dat het (gevallen) engelen of hemelse wezens betrof en in overeenstemming is met de diverse oudere literatuur waar deze term voorkomt.

Ook in het tweede apocriefe boek van Henoch (1ste eeuw n.C.) wordt een lijst gegeven van gevallen engelen en dat die "zonen Gods" worden genoemd (R.H. Charles [1917], Henoch, LXIX.4; LXXI.1).

Jodendom / Christendom

Vanaf de 2de eeuw n.C. zien we voor het eerst de interpretatie dat de "zonen Gods" het nageslacht van Seth zou zijn (Rabbi Shimon bar Yochai, Augustinus van Hippo, Julius Africanus, en de brieven welke toegeschreven zijn aan Clement). Als in de passage van Genesis 6 dit ter onderscheid van de afstammelingen van Kaïn is, dan komt dit uiterst suggestief over daar Seth een zoon was van Adam en in die context had je dan eerder verwacht dat er gesproken wordt over "kinderen Adams" (cf. Gen. 11:5; Num. 23:19; Deut. 32:8; 1 Sam. 26:19; 2 Sam. 7:14), of gewoon "kinderen Seths" (wat echter zeer opvallend nergens in de Bijbel wordt genoemd).

Een andere theorie, die in de 19de eeuw opkwam, is dat het om rechters of vooraanstaande personen zou gaan. Dit op basis van een aantal teksten waarin Elohim in die betekenis voorkomt (Ex. 21:6; 22:8, 9, 28). Echter in geen van deze teksten wordt gesproken over hun zonen of kinderen. Daarnaast zijn deze teksten ook te verklaren dat het om de overheid of rechters gaat die namens God handelen (i.e. de rechters verschijnen voor God). Naast de meeste Joodse commentaren (cf. LXX πρὸς τὸ κριτήριον de plek waar recht werd gesproken in de naam van God) zijn er ook enige christelijke die dit stellen (zie de discussie bij Ex. 21:6). Deze theorie is dan ook niet aannemelijk.


Aangemaakt 8 maart 2005, laatst bijgewerkt 1 februari 2021


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!