Melaatsheid is een besmettelijke huidziekte die vaak in de Bijbel genoemd wordt.
Volgens de Joodse wet maakte melaatsheid iemand onrein. Na eventuele genezing moest de persoon zich aan de priester vertonen, die zijn genezing bevestigde en hem voor rein verklaarde (Lev. 14:10, 21-22).
Van de volgende personen wordt vermeld dat ze melaats waren: De hand van Mozes (Ex. 4:6), Mirjam (Num. 12:10); Naäman (2 Kon. 5:1ev.); Gechazi (2 Kon. 5:27); 4 melaatsen voor de poort van Samaria (2 Kon. 7:3); koning Azarja (2 Kon. 15:5); koning Uzzia (2 Kron. 26:19); Jezus geneest een melaatse (Luk. 5:12) Jezus geneest 10 melaatsen (Luk. 17:12).
In het Nieuwe Testament wordt het λέπρα G3014 "lepra" genoemd. In het Oude Testament צָרַעַת H6883 waarmee zowel een ziekte bij een mens (Lev. 13), als een schimmel die huizen aantast (Lev. 14:34-48) wordt bedoeld.
De NBV introduceerde in 2004 het woord "huidvraat" in zijn vertaling, omdat volgens hen het woord "melaatsheid" geen correcte vertaling zou zijn (MAW, 26 november 2019). Hierin hebben zij in zoverre gelijk dat het niet meer overeenkomt met onze huidige betekenis van melaatsheid die tegenwoordig gelijk wordt gesteld met de ziekte van Hansen. Echter nog vaak wordt melaatsheid als een schurftziekte opgevat (WNT, melaatschheid).
Volgens A.S, Peake zou het in Lev. 13:18-20 om de pokken gaan (Peake's commentary on the Bible, p. 247), maar noemt op basis van de andere teksten in dit hoofdstuk dat het ook om lepra kan gaan.
Aangemaakt 7 september 2005, laatst aangepast 20 maart 2020