SV | Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was. |
WLC | וַיִּֽהְי֤וּ מַלְעִבִים֙ בְּמַלְאֲכֵ֣י הָאֱלֹהִ֔ים וּבֹוזִ֣ים דְּבָרָ֔יו וּמִֽתַּעְתְּעִ֖ים בִּנְבִאָ֑יו עַ֠ד עֲלֹ֧ות חֲמַת־יְהוָ֛ה בְּעַמֹּ֖ו עַד־לְאֵ֥ין מַרְפֵּֽא׃ |
Trans. | wayyihəyû malə‘iḇîm bəmalə’ăḵê hā’ĕlōhîm ûḇwōzîm dəḇārāyw ûmita‘ətə‘îm binəḇi’āyw ‘aḏ ‘ălwōṯ ḥămaṯ-JHWH bə‘ammwō ‘aḏ-lə’ên marəpē’: |
Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Maar zij spotten met de boden Gods, en verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen Zijn profeten; totdat de grimmigheid des HEEREN tegen Zijn volk opging, dat er geen helen aan was.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!