SV | Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij, en uw geweldigen, uw vrouwen, en uw bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt. |
WLC | וְעַ֣ל מָרֵֽא־שְׁמַיָּ֣א ׀ הִתְרֹומַ֡מְתָּ וּלְמָֽאנַיָּ֨א דִֽי־בַיְתֵ֜הּ הַיְתִ֣יו [קָדָמַיִךְ כ] (קָֽדָמָ֗ךְ ק) [וְאַנְתָּה כ] (וְאַ֨נְתְּ ק) [וְרַבְרְבָנַיִךְ כ] (וְרַבְרְבָנָ֜ךְ ק) שֵֽׁגְלָתָ֣ךְ וּלְחֵנָתָךְ֮ חַמְרָא֮ שָׁתַ֣יִן בְּהֹון֒ וְלֵֽאלָהֵ֣י כַסְפָּֽא־וְ֠דַהֲבָא נְחָשָׁ֨א פַרְזְלָ֜א אָעָ֣א וְאַבְנָ֗א דִּ֠י לָֽא־חָזַ֧יִן וְלָא־שָׁמְעִ֛ין וְלָ֥א יָדְעִ֖ין שַׁבַּ֑חְתָּ וְלֵֽאלָהָ֞א דִּֽי־נִשְׁמְתָ֥ךְ בִּידֵ֛הּ וְכָל־אֹרְחָתָ֥ךְ לֵ֖הּ לָ֥א הַדַּֽרְתָּ׃ |
Trans. | wə‘al mārē’-šəmayyā’ hiṯərwōmamətā ûləmā’nayyā’ ḏî-ḇayəṯēhh hayəṯîw qāḏāmayiḵə qāḏāmāḵə wə’anətâ wə’anətə wəraḇərəḇānayiḵə wəraḇərəḇānāḵə šēḡəlāṯāḵə ûləḥēnāṯāḵə ḥamərā’ šāṯayin bəhwōn wəlē’lâê ḵasəpā’-wəḏahăḇā’ nəḥāšā’ farəzəlā’ ’ā‘ā’ wə’aḇənā’ dî lā’-ḥāzayin wəlā’-šāmə‘în wəlā’ yāḏə‘în šabaḥətā wəlē’lâā’ dî-nišəməṯāḵə bîḏēhh wəḵāl-’ōrəḥāṯāḵə lēhh lā’ hadarətā: |
Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij, en uw geweldigen, uw vrouwen, en uw bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Maar gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men heeft de vaten van Zijn huis voor u gebracht, en gij, en uw geweldigen, uw vrouwen, en uw bijwijven hebben wijn uit dezelve gedronken, en de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!