G645 ἀποσπάω
afrukken, wegsleuren

Bijbelteksten

Mattheus 26:51En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af.
Lukas 22:41En Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp; en knielde neder en bad,
Handelingen 20:30En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich.
Handelingen 21:1En als het geschiedde, dat wij van hen gescheiden en afgevaren waren, zo liepen wij rechtuit en kwamen te Kos, en den [dag] daaraan te Rhodus, en van daar te Patara.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs