G2385 Ἰάκωβος
Jakobus

Bijbelteksten

Lukas 6:14[Namelijk] Simon, welken Hij ook Petrus noemde; en Andreas zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholomeus;
Lukas 6:15Mattheus en Thomas, Jakobus, den [zoon] van Alfeus, en Simon genaamd Zelotes;
Lukas 6:16Judas, [den broeder] van Jakobus, en Judas Iskariot, die ook de verrader geworden is.
Lukas 8:51En als Hij in het huis kwam, liet Hij niemand inkomen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, en den vader en de moeder des kinds.
Lukas 9:28En het geschiedde, omtrent acht dagen na deze woorden, dat Hij medenam Petrus, en Johannes, en Jakobus, en klom op den berg, om te bidden.
Lukas 9:54Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, [dat] zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft?
Lukas 24:10En [deze] waren Maria Magdalena, en Johanna, en Maria, [de moeder] van Jakobus, en de andere met haar, die dit tot de apostelen zeiden.
Handelingen 1:13En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, [namelijk] Petrus en Jakobus, en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jakobus, [de zoon] van Alfeus, en Simon Zelotes, en Judas, [de broeder] van Jakobus.
Handelingen 12:2En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard.
Handelingen 12:17En als hij hen met de hand gewenkt had, dat zij zwijgen zouden, verhaalde hij hun, hoe hem de Heere uit de gevangenis uitgeleid had, en zeide: Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, reisde naar een andere plaats.
Handelingen 15:13En nadat deze zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij.
Handelingen 21:18En den volgenden [dag] ging Paulus met ons in tot Jakobus; en al de ouderlingen waren daar gekomen.
1 Corinthiers 15:7Daarna is Hij gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen.
Galaten 1:19En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren.
Galaten 2:9En als Jakobus, en Cefas, en Johannes, die geacht waren pilaren te zijn, de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas de rechter [hand] der gemeenschap, opdat wij tot de heidenen, en zij tot de besnijdenis [zouden gaan];
Galaten 2:12Want eer sommigen van Jakobus gekomen waren, at hij mede met de heidenen; maar toen zij gekomen waren, onttrok hij [zich] en scheidde zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis waren.
Jakobus 1:1Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus; aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn: zaligheid.
Judas 1:1Judas, een dienstknecht van Jezus Christus, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die door God den Vader geheiligd zijn, en [door] Jezus Christus bewaard:

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken