Hebreeen 11:5 | Door het geloof is Enoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want voor zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde. |
Hebreeen 11:16 | Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid. |
Hebreeen 11:23 | Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet. |
Hebreeen 11:31 | Door het geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met de ongehoorzamen, als zij de verspieders met vrede had ontvangen. |
Hebreeen 11:35 | De vrouwen hebben hare doden uit de opstanding [weder]gekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de [aangeboden] verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden. |
Hebreeen 11:38 | (Welker de wereld niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold en [op] bergen, en [in] spelonken en [in] holen der aarde. |
Hebreeen 11:39 | En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen; |
Hebreeen 12:7 | Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?) |
Hebreeen 12:8 | Maar indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden en niet zonen. |
Hebreeen 12:9 | Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, en wij ontzagen hen; zullen wij [dan] niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn, en leven? |
Hebreeen 12:11 | En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen [zaak] van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn. |
Hebreeen 12:17 | Want gij weet, dat hij ook daarna, de zegening willende beerven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht. |
Hebreeen 12:18 | Want gij zijt niet gekomen tot den tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis, en onweder, |
Hebreeen 12:20 | (Want zij konden niet dragen hetgeen er geboden werd: Indien ook een gedierte den berg aanraakt, het zal gestenigd of met een pijl doorschoten worden. |
Hebreeen 12:25 | Ziet toe, dat gij Dien, Die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengene verwierpen, welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veelmeer [zullen] wij niet [ontvlieden], zo wij ons van Dien afkeren, Die van de hemelen [is]; |
Hebreeen 12:26 | Wiens stem toen de aarde bewoog; maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel. |
Hebreeen 13:5 | [Uw] wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten. |
Hebreeen 13:6 | Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen, wat mij een mens zal doen. |
Hebreeen 13:9 | Wordt niet omgevoerd met verscheidene en vreemde leringen; want het is goed, dat het hart gesterkt wordt door genade, niet door spijzen, door welke geen nuttigheid bekomen hebben, die [daarin] gewandeld hebben. |
Hebreeen 13:10 | Wij hebben een altaar, van hetwelk geen macht hebben te eten, die den tabernakel dienen. |