Johannes 1:33 | En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft, om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het, Die met den Heiligen Geest doopt. |
Johannes 2:7 | Jezus zeide tot hen: Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven toe. |
Johannes 2:9 | Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, geproefd had (en hij wist niet, van waar [de wijn] was; maar de dienaren, die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom. |
Johannes 3:5 | Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. |
Johannes 3:23 | En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar, en werden gedoopt. |
Johannes 4:7 | Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. |
Johannes 4:10 | Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben. |
Johannes 4:11 | De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levend water? |
Johannes 4:13 | Jezus antwoordde, en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten: |
Johannes 4:14 | Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. |
Johannes 4:15 | De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet [moet] komen, om te putten. |
Johannes 4:46 | Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk [hoveling], wiens zoon krank was, te Kapernaum. |
Johannes 5:3 | In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters. |
Johannes 5:4 | Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was. |
Johannes 5:7 | De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens, om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander voor mij neder. |
Johannes 7:38 | Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. |
Johannes 13:5 | Daarna goot Hij water in het bekken, en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen met den linnen doek, waarmede Hij omgord was. |
Johannes 19:34 | Maar een der krijgsknechten doorstak Zijn zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. |
Handelingen 1:5 | Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. |
Handelingen 8:36 | En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? |