Genesis 36:4 | Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuel. |
Genesis 36:10 | Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw. |
Genesis 36:11 | En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz. |
Genesis 36:12 | En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw. |
Genesis 36:15 | Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz. |
Genesis 36:16 | De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada. |
1 Kronieken 1:35 | En de kinderen van Ezau: Elifaz, Rehuel, en Jehus, en Jaelam, en Korah. |
1 Kronieken 1:36 | De kinderen van Elifaz waren Theman, en Omar, Zefi, en Gaetham, Kenaz, en Timna, en Amalek. |
Job 2:11 | Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten. |
Job 4:1 | Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: |
Job 15:1 | Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: |
Job 22:1 | Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide: |
Job 42:7 | Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. |
Job 42:9 | Toen gingen Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, [en] Zofar, de Naamathiet, henen, en deden, gelijk als de HEERE tot hen gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan. |