H853 אֵת
en

Bijbelteksten

Genesis 21:9En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.
Genesis 21:10En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven.
Genesis 21:13Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad is.
Genesis 21:14Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook [gaf hij haar] het kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.
Genesis 21:15Als nu het water van de fles uit was, zo wierp zij het kind onder een van de struiken.
Genesis 21:16En zij ging en zette zich tegenover, afgaande zo verre, als die met den boog schieten; want zij zeide: Dat ik het kind niet zie sterven; en zij zat tegenover, en hief haar stem op, en weende.
Genesis 21:17En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is.
Genesis 21:18Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast met uwe hand; want Ik zal hem tot een groot volk stellen.
Genesis 21:19En God opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging, en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken.
Genesis 21:25En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput, dien Abimelechs knechten met geweld genomen hadden.
Genesis 21:26Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord, dan heden.
Genesis 21:28Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder.
Genesis 21:30En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn hand nemen zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik dezen put gegraven heb.
Genesis 22:1En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik!
Genesis 22:2En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u zeggen zal.
Genesis 22:3Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die hem God gezegd had.
Genesis 22:4Aan den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre.
Genesis 22:6En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen.
Genesis 22:9En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en legde hem op het altaar boven op het hout.
Genesis 22:10En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken