H1004 בַּיִת
huis, bedehuis, vergaarbak, binnen, plaats, tempel, huishoudzaken, huishouden, familie
Genesis 33:17 | Maar Jakob reisde naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte hutten voor zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth. |
Genesis 34:19 | En de jongeling vertoogde niet, deze zaak te doen; want hij had lust in Jakobs dochter; en hij was geeerd boven al zijns vaders huis. |
Genesis 34:26 | Zij sloegen ook Hemor, en zijn zoon Sichem, dood met de scherpte des zwaards; en zij namen Dina uit Sichems huis, en gingen van daar. |
Genesis 34:29 | En al hun vermogen, en al hun kleine kinderen, en hun vrouwen, voerden zij gevankelijk weg, en plunderden dezelven, en al wat binnenshuis was. |
Genesis 34:30 | Toen zeide Jakob tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende te maken onder de inwoners dezes lands, onder de Kanaanieten, en onder de Ferezieten; en ik ben weinig volks in getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo zullen zij mij slaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis. |
Genesis 35:2 | Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin, en tot allen, die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en reinigt u, en verandert uw klederen; |
Genesis 36:6 | Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een [ander] land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob. |
Genesis 38:11 | Toen zeide Juda tot Thamar, zijn schoondochter: Blijf weduwe in uws vaders huis, totdat mijn zoon Sela groot wordt; want hij zeide: Dat niet misschien ook deze sterve, gelijk zijn broeders! Zo ging Thamar heen, en bleef in haar vaders huis. |
Genesis 39:2 | En de HEERE was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was; en hij was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. |
Genesis 39:4 | Zo vond Jozef genade in zijn ogen, en diende hem; en hij stelde hem over zijn huis; en al wat hij had, gaf hij in zijn hand. |
Genesis 39:5 | En het geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne was, gesteld had, dat de HEERE des Egyptenaars huis zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN was in alles, wat hij had, in het huis en in het veld. |
Genesis 39:8 | Maar hij weigerde het, en zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven. |
Genesis 39:9 | Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen, en zondigen tegen God! |
Genesis 39:11 | Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn werk te doen; en niemand van de lieden des huizes was daar binnenshuis. |
Genesis 39:14 | Zo riep zij de lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht, om met ons te spotten; hij is tot mij gekomen, om bij mij te liggen, en ik heb geroepen met luider stem; |
Genesis 39:16 | En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. |
Genesis 39:20 | En Jozefs heer nam hem, en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse, waar des konings gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. |
Genesis 39:21 | Doch de HEERE was met Jozef, en wendde [Zijn] goedertierenheid tot hem; en gaf hem genade in de ogen van den overste van het gevangenhuis. |
Genesis 39:22 | En de overste van het gevangenhuis gaf al de gevangenen, die in het gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en al wat zij daar deden, deed hij. |
Genesis 39:23 | De overste van het gevangenhuis zag gans op geen ding, dat in zijn hand was, overmits dat de HEERE met hem was; en wat hij deed, dat deed de HEERE wel gedijen. |