H1004 בַּיִת
huis, bedehuis, vergaarbak, binnen, plaats, tempel, huishoudzaken, huishouden, familie
Ezechiel 29:16 | En het zal den huize Israels niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar henlieden omzien; maar zij zullen weten, dat Ik de Heere HEERE ben. |
Ezechiel 29:21 | Te dien dage zal Ik den hoorn van het huis Israels doen uitspruiten, en u opening des monds geven in het midden van hen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 33:7 | Gij nu, o mensenkind! Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israels; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen van Mijnentwege waarschuwen. |
Ezechiel 33:10 | Daarom, gij mensenkind! zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: Dewijl onze overtredingen en onze zonden op ons zijn, en wij in dezelve versmachten, hoe zouden wij dan leven? |
Ezechiel 33:11 | Zeg tot hen: [Zo waarachtig als] Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin [heb Ik lust], dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels? |
Ezechiel 33:20 | Nog zegt gij: De weg des Heeren is niet recht; Ik zal ulieden richten, een ieder naar zijn wegen, o huis Israels! |
Ezechiel 33:30 | En gij, o mensenkind! de kinderen uws volks spreken steeds van u bij de wanden en in de deuren der huizen; en de een spreekt met den ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch en hoort, wat het woord zij, dat van den HEERE voortkomt. |
Ezechiel 34:30 | Maar zij zullen weten, dat Ik, de HEERE, hun God, met hen ben, en dat zij Mijn volk zijn, het huis Israels, spreekt de Heere HEERE. |
Ezechiel 35:15 | Gelijk gij u verblijd hebt over de erfenis van het huis Israels, omdat zij verwoest is, alzo zal Ik aan u doen; het gebergte van Seir, en gans Edom, zal geheel een verwoesting worden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben. |
Ezechiel 36:10 | En Ik zal mensen op u vermenigvuldigen, het ganse huis Israels, [ja], dat geheel; en de steden zullen bewoond, en de eenzame plaatsen bebouwd worden. |
Ezechiel 36:17 | Mensenkind! het huis Israels, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij datzelve met hun weg en met hun handelingen; hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinigheid ener afgezonderde [vrouw]. |
Ezechiel 36:21 | Maar Ik verschoonde [hen] om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israels ontheiligde onder de heidenen, waarhenen zij gekomen waren. |
Ezechiel 36:22 | Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israels! maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt. |
Ezechiel 36:32 | Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, het zij u bekend! Schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, gij huis Israels! |
Ezechiel 36:37 | Alzo zegt de Heere HEERE: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal ze vermenigvuldigen van mensen, als schapen. |
Ezechiel 37:11 | Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind! deze beenderen zijn het ganse huis Israels; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden. |
Ezechiel 37:16 | Gij nu, mensenkind! neem u een hout, en schrijf daarop: Voor Juda, en voor de kinderen Israels, zijn metgezellen; en neem een ander hout, en schrijf daarop: Voor Jozef, het hout van Efraim, en van het ganse huis Israels, zijn metgezellen. |
Ezechiel 38:6 | Gomer en al zijn benden, en het huis van Togarma, [aan] de zijden van het noorden, en al zijn benden; vele volken met u. |
Ezechiel 39:12 | Het huis Israels nu zal hen begraven, om het land te reinigen, zeven maanden [lang]. |
Ezechiel 39:22 | En die van het huis Israels zullen weten, dat Ik, de HEERE, hunlieder God ben, van dien dag af en voortaan. |