1 Samuel 20:6 | Indien uw vader mij gewisselijk mist, zo zult gij zeggen: David heeft van mij zeer begeerd, dat hij tot zijn stad Bethlehem mocht lopen; want aldaar is een jaarlijks offer voor het ganse geslacht. |
1 Samuel 20:28 | En Jonathan antwoordde Saul: David begeerde van mij ernstelijk naar Bethlehem te mogen gaan. |
2 Samuel 2:32 | En zij namen Asahel op, en begroeven hem in zijns vaders graf, dat te Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen nacht, dat hun het licht aanbrak te Hebron. |
2 Samuel 23:14 | En David was toen in een vesting; en de bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. |
2 Samuel 23:15 | En David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die in de poort is? |
2 Samuel 23:16 | Toen braken die drie helden door het leger der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput, die in de poort is, en droegen het, en kwamen tot David; doch hij wilde dat niet drinken, maar goot het uit voor den HEERE. |
2 Samuel 23:24 | Asahel, Joabs broeder, was onder de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem; |
1 Kronieken 2:51 | Salma, de vader der Bethlehemieten; Haref, de vader van Beth-gader. |
1 Kronieken 2:54 | De kinderen van Salma waren de Bethlehemieten, en de Netofathieten, Atroth, Beth-joab, en de helft der Manathieten, [en] de Zorieten. |
1 Kronieken 4:4 | En Pnuel was de vader van Gedor, en Ezer de vader van Husah. Dit zijn de kinderen van Hur, den eerstgeborene van Efratha, den vader van Bethlehem. |
1 Kronieken 11:16 | En David was toen in de vesting en de bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. |
1 Kronieken 11:17 | En David kreeg lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput, die onder de poort is? |
1 Kronieken 11:18 | Toen braken die drie door het leger der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput, die onder de poort is, en zij droegen het en brachten het tot David. Doch David wilde het niet drinken, maar hij goot het uit voor den HEERE; |
1 Kronieken 11:26 | De helden nu der heiren waren: Asahel, de broeder van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem; |
2 Kronieken 11:6 | Hij bouwde nu Bethlehem, en Etham, en Thekoa, |
Ezra 2:21 | De kinderen van Bethlehem, honderd drie en twintig. |
Nehemia 7:26 | De mannen van Bethlehem en Netofa, honderd acht en tachtig; |
Jeremia 41:17 | En zij togen henen, en sloegen zich neder te Geruth-chimham, dat bij Bethlehem is, om voort te trekken, dat zij in Egypte kwamen. |
Micha 5:1 | En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israel, en Wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. |