H1234 בָּקַע
splijten, barsten, afscheuren, bres slaan in, openrijten, bersten, delen, doorbreken, breken

Bijbelteksten

Nehemia 9:11En Gij hebt de zee voor hun aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers hebt Gij in de diepten geworpen, als een steen in sterke wateren.
Job 26:8Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet.
Job 28:10In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke.
Job 32:19Ziet, mijn buik is als de wijn, [die] niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken zou hij bersten.
Psalm 74:15Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd.
Psalm 78:13Hij kliefde de zee, en deed er hen doorgaan; en de wateren deed Hij staan als een hoop.
Psalm 78:15Hij kliefde de rotsstenen in de woestijn, en drenkte hen overvloedig, als [uit] afgronden.
Psalm 141:7Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde [iets] gekloofd en verdeeld had.
Spreuken 3:20Door Zijn wetenschap zijn de afgronden gekloofd, en de wolken druipen dauw.
Prediker 10:9Wie stenen wegdraagt, zal smart daardoor lijden; wie hout klieft, zal daardoor in gevaar zijn.
Jesaja 7:6Laat ons optrekken tegen Juda, en het verdriet aandoen, en het onder ons delen, en den zoon van Tabeal koning maken in het midden van hen.
Jesaja 34:15Daar zal de wilde meerle nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken, en onder haar schaduw vergaderen; ook zullen aldaar de gieren met elkaar verzameld worden.
Jesaja 35:6Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis.
Jesaja 48:21En: Zij hadden geen dorst, [toen] Hij hen leidde door de woeste plaatsen; Hij deed hun water uit den rotssteen vlieten; als Hij den rotssteen kliefde, zo vloeiden de wateren daarhenen.
Jesaja 58:8Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad, en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan, [en] de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen.
Jesaja 59:5Zij broeden basiliskus-eieren uit, en zij weven spinnewebben; die van hun eieren eet, moet sterven, en als het in stukken gedrukt wordt, er berst een adder uit.
Jesaja 63:12Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte?
Jeremia 39:2In het elfde jaar van Zedekia, in de vierde maand, op den negenden der maand, werd de stad doorgebroken.
Jeremia 52:7Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden, en trokken uit des nachts, uit de stad, door den weg der poort tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en zij togen [door] den weg des vlakken velds.
Ezechiel 13:11Zeg tot degenen, die met loze kalk pleisteren, dat hij omvallen zal; er zal een overstelpende plasregen zijn; en gij, o grote hagelstenen, zult vallen, en een grote stormwind zal [hem] splijten.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken