H1416 גְּדוּד
krijgsbende, bende, troep, bendegenoten, hopen, leerbende

Bijbelteksten

2 Kronieken 26:11Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden ten oorlog, uittrekkende ten heire bij benden, naar het getal hunner monstering, door de hand van Jeiel, den schrijver, en Mahaseja, den ambtman; onder de hand van Hananja, [een] van de vorsten des konings.
Job 19:12Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en hebben tegen mij haar weg gebaand, en hebben zich gelegerd rondom mijn tent.
Job 25:3Is er een getal Zijner benden? En over wien staat Zijn licht niet op?
Job 29:25Verkoos ik hun weg, zo zat ik bovenaan, en woonde als een koning onder de benden, als een, die treurigen vertroost.
Psalm 18:30Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur.
Jeremia 18:22Laat er een geschrei uit hun huizen gehoord worden, wanneer Gij haastelijk een bende over hen zult brengen; dewijl zij een kuil gegraven hebben om mij te vangen, en strikken verborgen voor mijn voeten.
Hosea 6:9Gelijk de benden der straatschenders op iemand wachten, [alzo] is het gezelschap der priesteren; zij moorden [op] den weg naar Sichem, waarlijk, zij doen schandelijke daden.
Hosea 7:1Terwijl Ik Israël genees, zo wordt Efraims ongerechtigheid ontdekt, mitsgaders de boosheden van Samaria; want zij werken valsheid; en de dief gaat er in, de bende der straatschenders stroopt daar buiten.
Micha 4:14Nu, rot u met benden, gij dochter der bende, hij zal een belegering tegen ons stellen; zij zullen den rechter Israels met de roede op het kinnebakken slaan.

Mede mogelijk dankzij