2 Koningen 8:28 | En hij toog met Joram, den zoon van Achab, naar den strijd, te Ramoth in Gilead, tegen Hazael, den koning van Syrie; en de Syriers sloegen Joram. |
2 Koningen 9:1 | Toen riep de profeet Elisa een van de zonen der profeten, en hij zeide tot hem: Gord uw lenden, en neem deze oliekruik in uw hand, en ga heen naar Ramoth in Gilead. |
2 Koningen 9:4 | Zo ging de jongeling, die jongeling van den profeet, naar Ramoth in Gilead. |
2 Koningen 9:14 | Alzo maakte Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, een verbintenis tegen Joram. (Joram nu had Ramoth in Gilead bewaard, hij en gans Israel, uit oorzake van Hazael, den koning van Syrie; |
2 Koningen 10:33 | Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse land van Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en Basan. |
2 Koningen 15:29 | In de dagen van Pekah, den koning van Israel, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrie, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrie. |
1 Kronieken 2:21 | Daarna ging Hezron in tot de dochter van Machir, den vader van Gilead, en hij nam ze, toen hij zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub. |
1 Kronieken 2:22 | Segub nu gewon Jair; en hij had drie en twintig steden in het land van Gilead. |
1 Kronieken 2:23 | En hij nam Gesur en Aram, met de vlekken van Jair, van dezelve, met Kenath, en haar onderhorige plaatsen, zestig steden. Deze allen zijn zonen van Machir, den vader van Gilead. |
1 Kronieken 5:9 | En hij woonde tegen het oosten, tot den ingang der woestijn, van de rivier Frath af; want hun vee was veel geworden in het land van Gilead. |
1 Kronieken 5:10 | En in de dagen van Saul voerden zij krijg tegen de Hagarenen, die vielen door hun hand; en zij woonden in hun tenten tegen de gehele oostzijde van Gilead. |
1 Kronieken 5:14 | Dezen zijn de kinderen van Abihail, den zoon van Huri, den zoon van Jaroah, den zoon van Gilead, den zoon van Michael, den zoon van Jesisai, den zoon van Jahdo, den zoon van Buz. |
1 Kronieken 5:16 | En zij woonden in Gilead, in Basan, en in haar onderhorige plaatsen, en in al de voorsteden van Saron, tot aan hun uitgangen. |
1 Kronieken 6:80 | En van den stam van Gad: Ramoth in Gilead, en haar voorsteden, en Mahanaim en haar voorsteden, |
1 Kronieken 7:14 | De kinderen van Manasse waren Asriel, welken [de vrouw van Gilead] baarde; [doch] zijn bijwijf, de Syrische, baarde Machir, den vader van Gilead. |
1 Kronieken 7:17 | De kinderen van Ulam nu waren Bedan; dezen zijn de kinderen van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse. |
1 Kronieken 10:11 | Als geheel Jabes in Gilead hoorde alles, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden, |
1 Kronieken 26:31 | Van de Hebronieten was Jeria het hoofd, van de Hebronieten zijner geslachten onder de vaderen; in het veertigste jaar des koninkrijks van David zijn er gezocht en onder hen gevonden kloeke helden in Jaezer in Gilead. |
1 Kronieken 27:21 | Over half Manasse, in Gilead, was Jiddo, de zoon van Zecharja; over Benjamin was Jaasiel, de zoon van Abner; |
2 Kronieken 18:2 | En ten einde van [enige] jaren toog hij af tot Achab naar Samaria; en Achab slachtte schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar Ramoth in Gilead. |