H1571 גַּם
maar, zowel ... als, als?, en (, zelfs, ook, ja, ook ... ook, en, evenals, dan ook
Genesis 20:4 | Doch Abimelech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden? |
Genesis 20:5 | Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, heb ik dit gedaan. |
Genesis 20:6 | En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren. |
Genesis 20:12 | En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden. |
Genesis 21:13 | Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij uw zaad is. |
Genesis 21:26 | Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord, dan heden. |
Genesis 22:20 | En het geschiedde na deze dingen, dat men Abraham boodschapte, zeggende: Zie, Milka heeft ook Nahor, uw broeder, zonen gebaard: |
Genesis 22:24 | En zijn bijwijf, welker naam was Reuma, diezelve baarde ook Tebah, en Gaham, en Tahas, en Maacha. |
Genesis 24:14 | Zo geschiede, dat die jonge dochter, tot welke ik zal zeggen: Neig toch uw kruik, dat ik drinke; en zij zal zeggen: Drink, en ik zal ook uw kemelen drenken; diezelve [zij], die Gij Uw knecht Izak toegewezen hebt, en dat ik daaraan bekenne, dat Gij weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt. |
Genesis 24:19 | Als zij nu voleindigd had van hem drinken te geven, zeide zij: Ik zal ook voor uw kemelen putten, totdat zij voleindigd hebben te drinken. |
Genesis 24:25 | Voorts had zij tot hem gezegd: Ook is er stro en veel voeders bij ons, ook plaats om te vernachten. |
Genesis 24:44 | En zij tot mij zal zeggen: Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen putten; dat deze die vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen. |
Genesis 24:46 | Zo haastte zij zich en liet haar kruik van zich neder, en zeide: Drink gij, en ik zal ook uw kemelen drenken; en ik dronk, en zij drenkte ook de kemelen. |
Genesis 26:21 | Toen groeven zij een anderen put, en daar twistten zij ook over; daarom noemde hij deszelfs naam Sitna. |
Genesis 27:31 | Hij nu ook maakte smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader; en hij zeide tot zijn vader: Mijn vader sta op en ete van het wildbraad zijns zoons, opdat uw ziel mij zegene. |
Genesis 27:33 | Toen verschrikte Izak met zeer grote verschrikking, gans zeer, en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en tot mij gebracht heeft? en ik heb van alles gegeten, eer gij kwaamt, en heb hem gezegend; ook zal hij gezegend wezen. |
Genesis 27:34 | Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde, zo schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, gans zeer; en hij zeide tot zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader! |
Genesis 27:38 | En Ezau zeide tot zijn vader: Hebt gij [maar] dezen enen zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Ezau hief zijn stem op, en weende. |
Genesis 27:45 | Totdat de toorn uws broeders van u afkere, en hij vergeten hebbe, hetgeen gij hem gedaan hebt; dan zal ik zenden, en u van daar nemen; waarom zoude ik ook van u beiden beroofd worden op een dag? |
Genesis 29:27 | Vervul de week van deze; dan zullen wij u ook die geven, voor den dienst, dien gij nog andere zeven jaren bij mij dienen zult. |