H1651 גְּשׁוּרִי
Gesurieten, Gezurieten, Gesuri

Bijbelteksten

Deuteronomium 3:14Jair, de zoon van Manasse, kreeg de ganse landstreek van Argob, tot aan de landpale der Gezurieten en Maachatieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan Havvoth-jair, tot op dezen dag.
Jozua 12:5En heerste over den berg Hermon, en over Salcha, en over geheel Bazan, tot aan de landpale der Gezurieten, en der Maachathieten; en de helft van Gilead, de landpale van Sihon, den koning van Hesbon.
Jozua 13:2Dit is het land, dat overgebleven is; al de grenzen der Filistijnen en het ganse Gesuri.
Jozua 13:11En Gilead, en de landpale der Gezurieten, en der Maachathieten, en den gansen berg Hermon, en gans Bazan, tot Salcha toe;
Jozua 13:13Doch de kinderen Israels verdreven de Gezurieten en de Maachathieten niet; maar Gezur en Maachath woonden in het midden van Israel tot op dezen dag.
1 Samuel 27:8David nu toog op met zijn mannen, en zij overvielen de Gesurieten, en de Girzieten, en de Amalekieten (want deze zijn van ouds geweest de inwoners des lands), waar gij gaat naar Sur, en tot aan Egypteland.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken