H1732 דָּוִד
David

Bijbelteksten

2 Samuel 5:3Alzo kwamen alle oudsten van Israel tot den koning te Hebron; en de koning David maakte een verbond met hen te Hebron, voor het aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David tot koning over Israel.
2 Samuel 5:4Dertig jaar was David oud, als hij koning werd; veertig jaren heeft hij geregeerd.
2 Samuel 5:6En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, die in dat land woonden. En zij spraken tot David, zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar de blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal hier niet inkomen.
2 Samuel 5:7Maar David nam den burg Sion in; dezelve is de stad Davids.
2 Samuel 5:8Want David zeide ten zelven dage: Al wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot, en die kreupelen, en die blinden, die van Davids ziel gehaat zijn, [die zal tot een hoofd en tot een overste zijn]; daarom zegt men: Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen.
2 Samuel 5:9Alzo woonde David in den burg en noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts.
2 Samuel 5:10David nu ging geduriglijk voort, en werd groot; want de HEERE, de God der heirscharen, was met hem.
2 Samuel 5:11En Hiram, de koning van Tyrus, zond boden tot David, en cederenhout, en timmerlieden, en metselaars; en zij bouwden David een huis.
2 Samuel 5:12En David merkte, dat de HEERE hem tot een koning over Israël bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven had, om Zijns volks Israëls wil.
2 Samuel 5:13En David nam meer bijwijven, en vrouwen van Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was; en David werden meer zonen en dochteren geboren.
2 Samuel 5:17Als nu de Filistijnen hoorden, dat zij David ten koning over Israël gezalfd hadden, zo togen alle Filistijnen op om David te zoeken; en David, dat horende, toog af, naar den burg.
2 Samuel 5:19Zo vraagde David den HEERE, zeggende: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij ze in mijn hand geven? En de HEERE zeide tot David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zekerlijk in uw hand geven.
2 Samuel 5:20Toen kwam David te Baal-perazim; en David sloeg hen aldaar, en zeide: De HEERE heeft mijn vijanden voor mijn aangezicht gescheurd, als een scheur der wateren; daarom noemde hij den naam derzelve plaats, Baal-perazim.
2 Samuel 5:21En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op.
2 Samuel 5:23En David vraagde den HEERE, Dewelke zeide: Gij zult niet optrekken; [maar] trek om tot achter hen, dat gij aan hen komt van tegenover de moerbezienbomen;
2 Samuel 5:25En David deed alzo, gelijk als de HEERE hem geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van Geba af, totdat gij komt te Gezer.
2 Samuel 6:1Daarna verzamelde David wederom alle uitgelezenen in Israel, dertig duizend.
2 Samuel 6:2En David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baalim-juda, om van daar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam van den HEERE der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubim.
2 Samuel 6:5En David en het ganse huis Israëls speelden voor het aangezicht des HEEREN, met allerlei [snarenspel] van dennenhout, als met harpen, en met luiten, en met trommelen, ook met schellen, en met cimbalen.
2 Samuel 6:8En David ontstak, omdat de HEERE een scheur gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats Perez-uza, tot op dezen dag.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken