H1760 דָּחָה
duchtig stoten, vellen, neerstoten, verdrijven, hard stoten, verdrevenen
Psalm 35:5 | Laat hen worden als kaf voor den wind, en de Engel des HEEREN drijve hen weg. |
Psalm 36:13 | Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan. |
Psalm 62:4 | Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult gedood worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur. |
Psalm 118:13 | Gij hadt mij zeer hard gestoten, tot vallens toe, maar de HEERE heeft mij geholpen. |
Psalm 140:5 | Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds; [van hen,] die mijn voeten denken weg te stoten. |
Psalm 147:2 | De HEERE bouwt Jeruzalem; Hij vergadert Israels verdrevenen. |
Spreuken 14:32 | De goddeloze zal heengedreven worden in zijn kwaad; maar de rechtvaardige betrouwt [zelfs] in zijn dood. |
Jesaja 11:12 | En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israel verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen, van de vier einden des aardrijks. |
Jesaja 56:8 | De Heere HEERE, Die de verdrevenen van Israel vergadert, spreekt: Ik zal tot hem nog meer vergaderen, nevens hen, die tot hem vergaderd zijn. |
Jeremia 23:12 | Daarom zal hun weg hun zijn als zeer gladde plaatsen in de donkerheid; zij zullen aangedreven worden en daarin vallen; want Ik zal een kwaad over hen brengen [in] het jaar hunner bezoeking, spreekt de HEERE. |