H2074 זְבוּלוּן
Zebulonspoort, Zebulonieten, Zebulon

Bijbelteksten

Genesis 30:20En Lea zeide: God heeft mij, mij [heeft Hij] begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon.
Genesis 35:23De zonen van Lea waren: Ruben, Jakobs eerstgeborene, daarna Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Zebulon.
Genesis 46:14En de zonen van Zebulon: Sered, en Elon, en Jahleel.
Genesis 49:13Zebulon zal aan de haven der zeeen wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
Exodus 1:3Issaschar, Zebulon, en Benjamin;
Numeri 1:9Van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon.
Numeri 1:30Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken,
Numeri 1:31Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd.
Numeri 2:7[Daartoe] de stam van Zebulon; en Eliab, de zoon van Helon, zal de overste der zonen van Zebulon zijn.
Numeri 7:24Op den derden dag [offerde] de overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon.
Numeri 10:16En over het heir van den stam der kinderen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon.
Numeri 13:10Van den stam van Zebulon, Gaddiel, de zoon van Sodi.
Numeri 26:26De zonen van Zebulon, naar hun geslachten, waren: van Sered het geslacht der Seredieten; van Elon het geslacht der Elonieten; van Jahleel het geslacht der Jahleelieten.
Numeri 34:25En van den stam der kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon van Parnach;
Deuteronomium 27:13En dezen zullen staan over den vloek op den berg Ebal: Ruben, Gad en Aser, Zebulon, Dan en Nafthali.
Deuteronomium 33:18En van Zebulon zeide hij: Verheug u, Zebulon! over uw uittocht, en Issaschar! over uw hutten.
Jozua 19:10Daarna kwam het derde lot op voor de kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; en de landpale van hun erfdeel was tot aan Sarid.
Jozua 19:16Dit is het erfdeel der kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; deze steden en haar dorpen.
Jozua 19:27En wendt zich tegen den opgang der zon naar Beth-dagon, en reikt aan Zebulon, en aan het dal Jiftha-el noordwaarts naar Beth-emek, en Nehiel, en komt uit tot Kabul ter linkerhand;
Jozua 19:34En deze landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-thabor, en van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan Aser reikt zij tegen het westen, en aan Juda aan de Jordaan tegen den opgang der zon.

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken