H2638 חָסֵר
void, need, want, lack, destitute, fail
1 Samuel 21:15 | Heb ik razenden gebrek, dat gij dezen gebracht hebt, om voor mij te razen? Zal deze in mijn huis komen? |
2 Samuel 3:29 | Het blijve op het hoofd van Joab, en op het ganse huis zijns vaders; en er worde van het huis van Joab niet afgesneden, die een vloed hebbe, en melaats zij, en zich aan den stok houde, en door het zwaard valle, en broodsgebrek hebbe! |
1 Koningen 11:22 | Doch Farao zeide: Maar wat ontbreekt u bij mij, dat, zie, gij in uw land zoekt te trekken? En hij zeide: Niets, maar laat mij evenwel gaan. |
1 Koningen 17:16 | Het meel van de kruik werd niet verteerd, en de olie van de fles ontbrak niet, naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst van Elia. |
Spreuken 6:32 | [Maar] die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet; |
Spreuken 7:7 | En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling; |
Spreuken 9:4 | Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot den verstandeloze zegt Zij: |
Spreuken 9:16 | Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij: |
Spreuken 10:13 | In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden; maar op den rug des verstandelozen de roede. |
Spreuken 10:21 | De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand. |
Spreuken 11:12 | Die verstandeloos is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand zwijgt stil. |
Spreuken 12:9 | Beter is, die zich gering acht, en een knecht heeft, dan die zichzelven eert, en des broods gebrek heeft. |
Spreuken 12:11 | Die zijn land bouwt, zal van brood verzadigd worden; maar die ijdele [mensen] volgt, is verstandeloos. |
Spreuken 15:21 | De dwaasheid is den verstandeloze blijdschap; maar een man van verstand zal recht wandelen. |
Spreuken 17:18 | Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste. |
Spreuken 24:30 | Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens; |
Spreuken 28:16 | Een vorst, die van alle verstand gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen; [maar] die de gierigheid haat, zal de dagen verlengen. |
Prediker 6:2 | Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer; en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is [ook] ijdelheid en een kwade smart. |
Prediker 10:3 | En ook wanneer de dwaas op den weg wandelt, zijn hart ontbreekt [hem], en hij zegt tot een iegelijk, dat hij dwaas is. |