2 Kronieken 23:21 | En al het volk des lands was blijde, en de stad werd stil, nadat zij Athalia met het zwaard gedood hadden. |
2 Kronieken 29:9 | Want ziet, onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe onze zonen, en onze dochteren, en onze vrouwen zijn daarom in gevangenis geweest. |
2 Kronieken 32:21 | En de HEERE zond een engel, die alle strijdbare helden, en vorsten, en oversten in het leger des konings van Assyrie verdelgde. Zo is hij met schaamte des aangezichts in zijn land wedergekeerd; en als hij in het huis zijns gods ingegaan was, zo velden hem daar met het zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen waren. |
2 Kronieken 34:6 | Daartoe in de steden van Manasse, en Efraim, en Simeon, ja, tot Nafthali toe, in haar woeste plaatsen rondom, |
2 Kronieken 36:17 | Want Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeen, die hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms doodde, en hij verschoonde de jongelingen niet, noch de maagden, de ouden noch de stokouden; Hij gaf hen allen in zijn hand. |
2 Kronieken 36:20 | En wie overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren des koninkrijks van Perzie; |
Ezra 9:7 | Van de dagen onzer vaderen af zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven, wij, onze koningen [en] onze priesters, in de hand van de koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof, en in schaamte des aangezichts, gelijk het is te dezen dage. |
Nehemia 4:13 | Daarom zette ik in de benedenste plaatsen achter den muur, [en] op de hoogten, en ik zette het volk naar de geslachten, met hun zwaarden, hun spiesen en hun bogen. |
Nehemia 4:18 | En de bouwers hadden een iegelijk zijn zwaard aan zijn lenden gegord, en bouwden; maar die met de bazuin blies, was bij mij. |
Esther 9:5 | De Joden nu sloegen op al hun vijanden, met den slag des zwaards, en der doding, en der verderving; en zij deden met hun haters naar hun welbehagen. |
Job 1:15 | Doch de Sabeers deden een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. |
Job 1:17 | Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: De Chaldeen stelden drie hopen, en vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. |
Job 5:15 | Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken. |
Job 5:20 | In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards. |
Job 15:22 | Hij gelooft niet uit de duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde. |
Job 19:29 | Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is [over] de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. |
Job 27:14 | Indien zijn kinderen vermenigvuldigen, het is ten zwaarde; en zijn spruiten zullen van brood niet verzadigd worden. |
Job 39:25 | Het belacht de vreze, en wordt niet ontsteld, en keert niet wederom vanwege het zwaard. |
Job 40:14 | Hij is een hoofdstuk der wegen Gods; Die hem gemaakt heeft, heeft [hem] zijn zwaard aangehecht. |
Job 41:17 | Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies, schicht noch pantsier. |