H2930 טָמֵא
utterly, defile, unclean, pollute, uncleanness

Bijbelteksten

Genesis 34:5Toen Jakob hoorde, dat hij zijn dochter Dina verontreinigd had, zo waren zijn zonen met het vee in het veld; en Jakob zweeg, totdat zij kwamen.
Genesis 34:13Toen antwoordden Jakobs zonen aan Sichem en Hemor, zijn vader, bedriegelijk, en spraken (overmits dat hij Dina, hun zuster, verontreinigd had);
Genesis 34:27De zonen van Jakob kwamen over de verslagenen, en plunderden de stad, omdat zij hun zuster verontreinigd hadden.
Leviticus 5:3Of als hij zal aangeroerd hebben de onreinigheid van een mens, naar al zijn onreinigheid, waarmede hij onrein wordt; en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zo is hij schuldig.
Leviticus 11:24En aan deze zult gij verontreinigd worden; zo wie hun dood aas zal aangeroerd hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.
Leviticus 11:25Zo wie van hun dood aas gedragen zal hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond.
Leviticus 11:26Alle beest, dat den klauw verdeelt, doch de klove niet in tweeen klieft, en niet herkauwt, zal u onrein zijn; zo wie hetzelve aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn.
Leviticus 11:27En al wat op zijn poten gaat onder alle gedierte, op vier [voeten] gaande, die zullen u onrein zijn; al wie hun dood aas aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.
Leviticus 11:28Ook die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond; zij zullen u onrein zijn.
Leviticus 11:31Die zullen u onrein zijn onder alle kruipend gedierte; zo wie die zal aangeroerd hebben, als zij dood zijn, zal onrein zijn tot aan den avond.
Leviticus 11:32Daartoe al hetgeen, waarop [iets] van dezelve vallen zal, als zij dood zijn, zal onrein zijn, [hetzij] van alle houten vat, of kleed, of vel, of zak, [of] alle vat, waarmede [enig] werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn.
Leviticus 11:33En alle aarden vat, waarin [iets] van dezelve zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult dat breken.
Leviticus 11:34Van alle spijze, die men eet, waarop het water zal gekomen zijn, [die] zal onrein zijn; en alle drank, dien men drinkt, zal in alle vat onrein zijn.
Leviticus 11:35En waarop iets van hun dood aas zal vallen, zal onrein zijn; de oven en de aarden pan zal verbroken worden; zij zijn onrein, daarom zullen zij u onrein zijn.
Leviticus 11:36Doch een fontein, of put van vergadering der wateren, zal rein zijn; maar wie hun dood aas zal aangeroerd hebben, zal onrein zijn.
Leviticus 11:39En wanneer van de dieren, die u tot spijze zijn, [iets] zal gestorven zijn, wie deszelfs dood aas zal aangeroerd hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.
Leviticus 11:40Ook die van hun dood aas gegeten zal hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond.
Leviticus 11:43Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, dat kruipt; en verontreinigt u niet daaraan, dat gij daaraan verontreinigd zoudt worden.
Leviticus 11:44Want Ik ben de HEERE, uw God; daarom zult gij u heiligen, en heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert.
Leviticus 12:2Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven, en een knechtje gebaard zal hebben, zo zal zij zeven dagen onrein zijn; volgens de dagen der afzondering harer krankheid zal zij onrein zijn.

Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel