H3092 יְהוֹשָׁפָט
Josafat

Bijbelteksten

2 Kronieken 17:12Alzo nam Josafat toe, en werd ten hoogste groot; daartoe bouwde hij in Juda burchten en schatsteden.
2 Kronieken 18:1Josafat nu had rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde zich aan Achab.
2 Kronieken 18:3Want Achab, de koning van Israel, zeide tot Josafat, den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in dezen krijg.
2 Kronieken 18:4Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag toch als heden naar het woord des HEEREN.
2 Kronieken 18:6Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN, dat wij van hem vragen mochten?
2 Kronieken 18:7Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge niet alzo.
2 Kronieken 18:9De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
2 Kronieken 18:17Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren?
2 Kronieken 18:28Alzo toog de koning van Israel, en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead.
2 Kronieken 18:29En de koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de koning van Israel, en zij kwamen in den strijd.
2 Kronieken 18:31Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Die is de koning van Israel; en zij togen rondom hem, om te strijden; maar Josafat riep, en de HEERE hielp hem, en God wendde hen van hem af.
2 Kronieken 19:1En Josafat, de koning van Juda, keerde met vrede weder naar zijn huis te Jeruzalem.
2 Kronieken 19:2En Jehu, de zoon van Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide tot den koning Josafat: Zoudt gij den goddeloze helpen, en die den HEERE haten, liefhebben? Nu is daarom over u van het aangezicht des HEEREN grote toornigheid.
2 Kronieken 19:4Josafat nu woonde te Jeruzalem; en hij toog wederom uit door het volk, van Ber-seba af tot het gebergte van Efraim toe, en deed hen wederkeren tot den HEERE, hunner vaderen God.
2 Kronieken 19:8Daartoe stelde Josafat ook te Jeruzalem [enige] van de Levieten, en van de priesteren, en van de hoofden der vaderen van Israel, over het gericht des HEEREN, en over rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen waren.
2 Kronieken 20:1Het geschiedde nu na dezen, dat de kinderen Moabs, en de kinderen Ammons, en met hen [anderen] benevens de Ammonieten, kwamen tegen Josafat ten strijde.
2 Kronieken 20:2Toen kwamen er, die Josafat boodschapten, zeggende: Daar komt een grote menigte tegen u van gene zijde der zee, uit Syrie, en zie, zij zijn te Hazezon-thamar, hetwelk is Engedi.
2 Kronieken 20:3Josafat nu vreesde, en stelde zijn aangezicht, om den HEERE te zoeken; en hij riep een vasten uit in gans Juda.
2 Kronieken 20:5En Josafat stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het huis des HEEREN, voor het nieuwe voorhof.
2 Kronieken 20:15En hij zeide: Merkt op, geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem, en gij, koning Josafat! Alzo zegt de HEERE tot ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt niet ontzet vanwege deze grote menigte; want de strijd is niet uwe, maar Gods.

Mede mogelijk dankzij