Jozua 15:56 | En Jizreel, en Jokdeam, en Zanoah, |
Jozua 17:16 | Toen zeiden de kinderen van Jozef: Dat gebergte zou ons niet genoegzaam zijn; er zijn ook ijzeren wagens bij alle Kanaanieten, die in het land des dals wonen, bij die te Beth-sean en haar onderhorige plaatsen, en die in het dal van Jizreel zijn. |
Jozua 19:18 | En hun landpale was Jizreela, en Chesulloth, en Sunem, |
Richteren 6:33 | Alle Midianieten nu, en Amalekieten, en de kinderen van het oosten, waren samenvergaderd, en zij trokken over, en legerden zich in het dal van Jizreel. |
1 Samuel 25:43 | Ook nam David Ahinoam van Jizreel; alzo waren ook die beiden hem tot vrouwen. |
1 Samuel 29:1 | De Filistijnen nu hadden al hun legers vergaderd te Afek; en de Israelieten legerden zich bij de fontein, die bij Jizreel is. |
1 Samuel 29:11 | Toen maakte zich David vroeg op, hij en zijn mannen, dat zij des morgens weggingen, om weder te keren in het land der Filistijnen; de Filistijnen daarentegen togen op naar Jizreel. |
2 Samuel 2:9 | En maakte hem ten koning over Gilead, en over de Aschurieten, en over Jizreel, en over Efraim, en over Benjamin, en over gans Israel. |
2 Samuel 4:4 | En Jonathan, Sauls zoon, had een zoon, die geslagen was aan beide voeten; vijf jaren was hij oud als het gerucht van Saul en Jonathan uit Jizreel kwam; en zijn voedster hem opnam, en vluchtte; en het geschiedde, als zij haastte, om te vluchten, dat hij viel en kreupel werd; en zijn naam was Mefiboseth. |
1 Koningen 4:12 | Baana, de zoon van Ahilud, had Taanach, en Megiddo, en het ganse Beth-sean, hetwelk is bij Zartana, beneden van Jizreel, van Beth-sean aan tot Abel-mehola, tot op gene zijde van Jokmeam. |
1 Koningen 18:45 | En het geschiedde ondertussen, dat de hemel van wolken en wind zwart werd; en er kwam een groten regen; en Achab reed weg, en toog naar Jizreel. |
1 Koningen 18:46 | En de hand des HEEREN was over Elia, en hij gordde zijn lenden, en liep voor het aangezicht van Achab henen, tot daar men te Jizreel komt. |
1 Koningen 21:1 | Het geschiedde nu na deze dingen, [alzo] Naboth, een Jizreeliet, een wijngaard had, die te Jizreel was, bij het paleis van Achab, den koning van Samaria. |
1 Koningen 21:23 | Verder ook over Izebel sprak de HEERE, zeggende: De honden zullen Izebel eten, aan den voorwal van Jizreel. |
2 Koningen 8:29 | Toen keerde Joram, de koning wederom, opdat hij zich te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers te Rama geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael, den koning van Syrie; en Ahazia, de zoon van Jehoram, de koning van Juda, kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreel te bezien, want hij was krank. |
2 Koningen 9:10 | Ook zullen de honden Izebel eten op het stuk [lands] van Jizreel, en er zal niemand zijn, die [haar] begrave. Toen deed hij de deur open en vlood. |
2 Koningen 9:15 | Maar de koning Joram was wedergekeerd, opdat hij zich te Jizreel helen liet van de slagen, die hem de Syriers geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael, den koning van Syrie.) En Jehu zeide: Zo het ulieder wil is, laat niemand van de stad uittrekken, die ontkome, om [dit] in Jizreel te gaan verkondigen. |
2 Koningen 9:16 | Toen reed Jehu, en toog naar Jizreel; want Joram lag aldaar; en Ahazia, de koning van Juda, was afgekomen, om Joram te bezien. |
2 Koningen 9:17 | De wachter nu stond op den toren te Jizreel, en zag den hoop van Jehu, als hij aankwam, en zeide: Ik zie een hoop. Toen zeide Joram: Neem een ruiter, en zend [dien] hunlieden tegemoet, en dat hij zegge: Is het vrede? |
2 Koningen 9:30 | En Jehu kwam te Jizreel. Als Izebel [dat] hoorde, zo blankette zij haar aangezicht, en versierde haar hoofd, en keek ten venster uit. |