Ezechiel 1:13 | Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkelen; datzelve [vuur] ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort. |
Ezechiel 3:22 | En de hand des HEEREN was daar op mij, en Hij zeide tot mij: Maak u op, ga uit in de vallei, en Ik zal daar met u spreken. |
Ezechiel 3:23 | En ik maakte mij op, en ging uit in de vallei, en ziet, de heerlijkheid des HEEREN stond aldaar, gelijk de heerlijkheid, die ik gezien had bij de rivier Chebar; en ik viel op mijn aangezicht. |
Ezechiel 3:25 | Want u aangaande, mensenkind, ziet, zij zouden dikke touwen aan u leggen, en zij zouden u daarmede binden; daarom zult gij niet uitgaan in het midden van hen. |
Ezechiel 5:4 | En nog zult gij van die nemen, en die werpen in het midden des vuurs, en zult ze verbranden met vuur; daaruit zal voortkomen een vuur tegen het gehele huis van Israel. |
Ezechiel 7:10 | Ziet, de dag, ziet, [de morgenstond] is gekomen, de morgenstond is voortgekomen, de roede heeft gebloeid, de hovaardij heeft gegroend. |
Ezechiel 9:7 | En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad. |
Ezechiel 10:7 | Toen stak een cherub zijn hand uit van tussen de cherubs tot het vuur, hetwelk was tussen de cherubs, en nam [daarvan], en gaf het in de vuisten desgenen, die met linnen bekleed was; die nam het, en ging uit. |
Ezechiel 10:18 | Toen ging de heerlijkheid des HEEREN van boven den dorpel des huizes weg, en stond boven de cherubs. |
Ezechiel 10:19 | En de cherubs hieven hun vleugelen op, en verhieven zich van de aarde omhoog voor mijn ogen, als zij uitgingen; en de raderen waren tegenover hen; en elkeen stond aan de deur der Oostpoort van het huis des HEEREN; en de heerlijkheid des Gods Israels was van boven over hen. |
Ezechiel 11:7 | Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Uw verslagenen, die gij in het midden derzelve nedergelegd hebt, die zijn dat vlees, en deze [stad] is de pot; maar ulieden zal Ik uit het midden derzelve doen uitgaan. |
Ezechiel 11:9 | Ook zal Ik ulieden uit het midden derzelve doen uitgaan, en Ik zal u overgeven in de hand der vreemden; en Ik zal recht onder u doen. |
Ezechiel 12:4 | Gij zult dan uw gereedschap bij dag voor hun ogen uitbrengen, als het gereedschap dergenen, die vertrekken; daarna zult gij in den avond uitgaan voor hun ogen, gelijk zij uitgaan, die vertrekken. |
Ezechiel 12:5 | Doorgraaf u den wand voor hun ogen, en breng daardoor [uw gereedschap] uit. |
Ezechiel 12:6 | Voor hun ogen zult gij het op de schouders dragen, in donker zult gij het uitbrengen; uw aangezicht zult gij bedekken, dat gij het land niet ziet; want Ik heb u den huize Israels tot een wonderteken gegeven. |
Ezechiel 12:7 | En ik deed alzo, gelijk als mij bevolen was; ik bracht mijn gereedschap uit bij dag, als het gereedschap dergenen, die vertrekken; daarna in den avond doorgroef ik mij den wand met de hand; ik bracht het uit in donker, [en] ik droeg het op den schouder voor hun ogen. |
Ezechiel 12:12 | En de vorst, die in het midden van hen is, zal [het gereedschap] op den schouder dragen in donker, en hij zal uitgaan; zij zullen door den wand graven, om [hem] daardoor uit te brengen; hij zal zijn aangezicht bedekken, opdat hij met het oog de aarde niet zie. |
Ezechiel 14:22 | Doch ziet, daarin zullen ontkomenen overblijven, die uitgevoerd zullen worden, zonen en dochteren; ziet, zij zullen tot ulieden uitkomen, en gij zult hun weg zien, en hun handelingen; en gij zult vertroost worden over het kwaad, dat Ik over Jeruzalem gebracht zal hebben, [ja], al wat Ik zal gebracht hebben over haar. |
Ezechiel 15:7 | Want Ik zal Mijn aangezicht tegen hen zetten; als zij van het [ene] vuur uitgaan, zal het [andere] vuur hen verteren; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn aangezicht tegen hen gesteld zal hebben. |
Ezechiel 16:14 | Daartoe ging van u een naam uit onder de heidenen om uw schoonheid; want die was volmaakt door Mijn heerlijkheid, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE. |