H3372 יָרֵא
vrezen, opzien tegen, bang zijn, vereren, eren, eerbied hebben, ontzag hebben, schieten, uitgieten
Psalm 106:22 | Wonderdaden in het land van Cham; vreselijke dingen aan de Schelfzee. |
Psalm 111:9 | [Pe.] Hij heeft Zijn volke verlossing gezonden; [Tsade.] Hij heeft Zijn verbond in eeuwigheid geboden; [Koph.] Zijn Naam is heilig en vreselijk. |
Psalm 112:1 | Hallelujah! [Aleph.] Welgelukzalig is de man, die den HEERE vreest; [Beth.] die groten lust heeft in Zijn geboden. |
Psalm 112:7 | [Mem.] Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen; [Nun.] zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE. |
Psalm 112:8 | [Samech.] Zijn hart, wel ondersteund zijnde, zal niet vrezen; [Ain.] totdat hij op zijn wederpartijen zie. |
Psalm 118:6 | De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen? |
Psalm 119:63 | Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden. |
Psalm 119:120 | [Het haar] mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen. |
Psalm 130:4 | Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. |
Psalm 139:14 | Ik loof U, omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben; wonderlijk zijn Uw werken! ook weet het mijn ziel zeer wel. |
Psalm 145:6 | [Vau.] En zij zullen vermelden de kracht Uwer vreselijke [daden]; en Uw grootheid, die zal ik vertellen. |
Spreuken 3:7 | Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE, en wijk van het kwade. |
Spreuken 3:25 | Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen, als zij komt. |
Spreuken 24:21 | Mijn zoon! vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen, die naar verandering staan; |
Spreuken 31:21 | [Lamed.] Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed. |
Prediker 3:14 | Ik weet, dat al wat God doet, dat zal in der eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God doet [dat], opdat men vreze voor Zijn aangezicht. |
Prediker 5:6 | Want gelijk in de veelheid der dromen ijdelheden zijn, alzo [in] veel woorden; maar vrees gij God! |
Prediker 8:12 | Hoewel een zondaar honderd[maal] kwaad doet, en [God] hem [de dagen] verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen. |
Prediker 9:2 | Alle ding [wedervaart hun], gelijk aan alle [anderen]; enerlei wedervaart den rechtvaardige en den goddeloze, den goede en den reine, als den onreine; zo dien, die offert, als dien, die niet offert; gelijk den goede, alzo [ook] den zondaar, dien, die zweert, gelijk dien, die den eed vreest. |
Prediker 12:5 | Ook [wanneer] zij voor de hoogte zullen vrezen, en dat er verschrikkingen zullen zijn op den weg, en de amandelboom zal bloeien, en dat de sprinkhaan zichzelven een last zal wezen, en dat de lust zal vergaan; want de mens gaat naar zijn eeuwig huis, en de rouwklagers zullen in de straat omgaan. |