H3412 יַרְמוּת
Jarmuth, Jarmut

Bijbelteksten

Jozua 10:3Daarom zond Adoni-zedek, koning van Jeruzalem, tot Hoham, den koning van Hebron, en tot Pir-am, den koning van Jarmuth, en tot Jafia, den koning van Lachis, en tot Debir, den koning van Eglon, zeggende:
Jozua 10:5Toen werden verzameld en kwamen op, vijf koningen der Amorieten, de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden Gibeon, en krijgden tegen haar.
Jozua 10:23Zij nu deden alzo, en brachten tot hem uit die vijf koningen, uit de spelonk: den koning van Jeruzalem, den koning van Hebron, den koning van Jarmuth, den koning van Lachis, den koning van Eglon.
Jozua 12:11De koning van Jarmuth, een; de koning van Lachis, een;
Jozua 15:35Jarmuth, en Adullam, Socho en Azeka,
Jozua 21:29Jarmuth en haar voorsteden, En-gannim en haar voorsteden: vier steden.
Nehemia 11:29En te En-rimmon, en te Zora, en te Jarmuth,

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs