H3541 כֹּה
alzo, derwaarts, aldaar, hier, aldus, herwaarts, dit, naar alle kanten, daarginds, zo
Jeremia 16:9 | Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal van deze plaats, voor ulieder ogen en in ulieder dagen, doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid. |
Jeremia 17:5 | Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man, die op een mens vertrouwt, en vlees [tot] zijn arm stelt, en wiens hart van den HEERE afwijkt! |
Jeremia 17:19 | Alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Ga henen en sta in de poort van de kinderen des volks, door dewelke de koningen van Juda ingaan, en door dewelke zij uitgaan, ja, in alle poorten van Jeruzalem; |
Jeremia 17:21 | Zo zegt de HEERE: Wacht u op uw zielen, en draagt geen last op den sabbatdag, noch brengt in door de poorten van Jeruzalem. |
Jeremia 18:11 | Nu dan, spreek nu tot de mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik formeer een kwaad tegen ulieden, en denk tegen ulieden een gedachte; [zo] bekeert u nu, een iegelijk van zijn bozen weg, en maakt uw wegen en uw handelingen goed. |
Jeremia 18:13 | Daarom, zo zegt de HEERE: Vraagt nu onder de heidenen; wie heeft alzulks gehoord? De jonkvrouw Israels doet een zeer afschuwelijke zaak. |
Jeremia 19:1 | Zo zegt de HEERE: Ga henen en koop een pottenbakkerskruik, en [neem tot u] van de oudsten des volks, en van de oudsten der priesteren. |
Jeremia 19:3 | En zeg: Hoort des HEEREN woord, gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem! Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal een kwaad brengen over deze plaats, [van] hetwelk een ieder, die het hoort, zijn oren klinken zullen; |
Jeremia 19:11 | En gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Alzo zal Ik dit volk en deze stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder geheeld kan worden; en zij zullen hen in Tofeth begraven, omdat er geen [andere] plaats zal zijn om te begraven. |
Jeremia 19:15 | Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal over deze stad, en over al haar steden, al het kwaad brengen, dat Ik over haar gesproken heb; omdat zij hun nek verhard hebben, om Mijn woorden niet te horen. |
Jeremia 20:4 | Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard. |
Jeremia 21:3 | Toen zeide Jeremia tot hen: Zo zult gijlieden tot Zedekia zeggen: |
Jeremia 21:4 | Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ziet, Ik zal de krijgswapenen omwenden, die in ulieder hand zijn, met dewelke gij strijdt tegen den koning van Babel en tegen de Chaldeen, die u belegeren, van buiten aan den muur; en Ik zal ze verzamelen in het midden van deze stad. |
Jeremia 21:8 | En tot dit volk zult gij zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik stel voor ulieder aangezicht den weg des levens en den weg des doods. |
Jeremia 21:12 | O huis Davids! zo zegt de HEERE: Richt des morgens recht, en verlost den beroofde uit den hand des verdrukkers; opdat Mijn gramschap niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen. |
Jeremia 22:1 | Alzo zegt de HEERE: Ga af [in] het huis des konings van Juda, en spreek aldaar dit woord, |
Jeremia 22:3 | Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats. |
Jeremia 22:6 | Want zo zegt de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een Gilead, een hoogte van Libanon; [maar] zo Ik u niet zette [als] een woestijn [en] onbewoonde steden! |
Jeremia 22:11 | Want zo zegt de HEERE van Sallum, den zoon van Josia, koning van Juda, die in de plaats van zijn vader Josia regeerde, die uit deze plaats is uitgegaan: Hij zal daar nimmermeer wederkomen. |
Jeremia 22:18 | Daarom zegt de HEERE alzo van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda: Zij zullen hem niet beklagen: Och mijn broeder! of, och zuster! Zij zullen hem niet beklagen: Och, heer! of, och zijn majesteit! |